Uit het zand der eeuwen
auteur: Willem Jan Wester
bron: jaarboek 1977
Vitrine met vondsten in het Dijkmagazijn Andijk
In de “Andijker Middenstander” van vrijdag 4 maart 1938 stond het volgende te lezen:
Oudheidkundige vondsten in West-Friesland.
Als gevolg van den “Vierden grooten Frieschen Landdag”, welke op 30 Juli van het vorige jaar te Medemblik werd gehouden, onder groote belangstelling, had ik het genoegen, onder leiding van Uw plaatsgenoot, den Heer C.D. Scheer, en den Heer de Goede uit Wijdenes, een tocht door West Friesland te maken. Het doel van deze aardige excursie was, eenige belangstellenden in de oudheidkunde, van meer nabij de streek te laten zien, waar oudheidkundige vondsten gedaan werden en te wijzen op eenige merkwaardige kunstmatige heuvels in deze buurt.
Wat de zooeven genoemde vondsten betreft, deze bestaan voor een deel uit potscherven, welke te voorschijn komen bij het bewerken van den grond, vooral bij het zandgraven en verder uit bewerkte steenen voorwerpen, waaronder sikkelvormige messen. Deze steenen messen van silex komen in dit gedeelte van West Friesland in een opvallend groot aantal voor.
We telden er bijna een tiental van, wat opvallend is, daar messen van dezen vorm in geheel verder Nederland zéér zeldzaam zijn. In het groote boek van Dr. W. Pleyte “Nederlandsche Oudheden”, dat in 1877 verscheen, wordt er uit West Friesland slechts één genoemd en afgebeeld, afkomstig uit Venhuizen. En nu werden er ons op deze tocht verschillende exemplaren getoond, door den Heer F. de Boer, Hoofd der Bijz. School aan den Dijkweg, die voor de oudheidkunde veel belangstelling heeft.
De Heeren Scheer en de Goede voerden ons daarna verder langs eenige terpies te Andijk, dat wil zeggen een groep huizen, die heel duidelijk op een kunstmatig verhoogd gedeelte was gebouwd. Dit zijn blijkbaar dezelfde soort verhoogingen, die ook in Noord Holland, ten noorden van Alkmaar voorkomen, en beschreven werden in de Oudheidkundige Mededeelingen van het Museum voor Oudheden door J. Belogne en J. Melchior.
Deze werden tot nu toe niet nader onderzocht.
Waarom zijn nu al deze dingen van belang?
Ten eerste, omdat er duidelijk uit blijkt, dat er in West Friesland oudere vondsten worden gedaan, die er op wijzen, dat hier in deze streken in zéér vroege tijden reeds menschen hebben gewoond. Ik denk hierbij niet alleen aan de zooeven genoemde sikkelvormige messen, maar ook aan vondsten van bewerkte steenen voorwerpen te Zandwerve, beschreven door J. Butter en Dr. A.E. van Giffen.
Deze steenen voorwerpen worden geacht afkomstig te zijn uit de zgn. “late steentijd”, die ongeveer 1500 v. Christus valt.
Uit veel later tijd, maar daarom zeker niet van minder belang, zijn de vondsten uit de Wieringermeer, beschreven door Braat. Deze stammen in hoofdzaak uit de middeleeuwen. Hetzelfde geldt van de scherven, die de Heer Scheer te Andijk kon laten zien. Ook deze zijn meest Karolingisch en later, d.w.z., uit de late middeleeuwen, dus na 900 na Christus. Slechts enkele gevonden scherven behoorden tot het zgn. Friesch-Bataafsch aardewerk.
En hoe is het nu met den tusschenliggenden tijd gesteld, den tijd tusschen 1500 v. Chr. en 900 n. Chr.? dus met den tijd omstreeks Christus geboorte? Daarover tasten we in West Friesland eigenlijk nog in het duister. En dit is daarom zoo merkwaardig, omdat we op verschillende plaatsen in Nederland omstreeks het begin onzer jaartelling de “terpencultuur” kennen. Hierover hield Dr. A.E. van Giffen een voordracht op den “Vierden grooten Frieschen Landdag” te Medemblik.
We kennen deze typisch Friesche terpencultuur niet alleen uit Friesland zelf, maar ook worden er sporen van gevonden op Texel, en anderzijds in de Betuwe en aan den mond van den Ouden Rijn te Katwijk en Valkenburg in Zuid-Holland. Het is dus zeker merkwaardig te noemen, dat West Friesland de voor Friesland typische cultuur niet heeft, laten we liever zeggen, dat deze hier tot nu nog niet is aangetoond. Het is daarom van het grootste belang, dat vondsten bijeengebracht worden, en in deze streek niet verloren gaan. Deze vondsten kunnen ons namelijk helpen iets meer te weten te komen, omtrent de bewoners van deze streken in oude tijden.
Naast steenen voorwerpen als pijlpunten, hamers, messen, zijn het vooral ook scherven van aardewerk, die bij het bewerken van het land uit den bodem te voorschijn komen, die hier opheldering kunne brengen.
De Heer C.D. Scheer, die door zijn studie steeds verbinding heeft met autoriteiten op oudheidkundig gebied, zal al dergelijke vondsten steeds gaarne en dankbaar in ontvangst nemen. Geeft steeds erbij aan, waar, hoe diep, en in wat voor grondsoort iets gevonden werd. Naast dit verzamelen, waaraan dus ieder kan medewerken, bestaan er plannen, om eenige kunstmatige heuvels onder deskundige leiding nader te gaan onderzoeken.
Laat ons hopen, dat dit alles eenig licht kan brengen in de duisternis, waarin deze oude, voorhistorische tijden thans nog gehuld zijn, en dat het verzamelen van scherven en voorwerpen er toe zal kunnen leiden ons nader in te lichten over de bewoners, die in oeroude tijden in West Friesland hebben gewoond.
Amsterdam, Maart 1938.
Guda E.G. Duivis.
Intussen is er wel iets meer bekend.
Op grond van in de loop van de jaren gedane losse vondsten en sedert 1942 de resultaten van opgravingen was het bekend dat “Het Grootslag”, gelegen tussen Andijk en Bovenkarspel, zo rond 1200 voor Christus en opnieuw vanaf de achtste eeuw na Christus werd bewoond. De mensen, die in de twaalfde eeuw v. Chr. het weer drooggevallen gebied tot woongrond maakten, vestigden hun huizen, graven en akkers op de zandige ruggen. Daardoor ontstond een bewoning die wat doet denken aan de huidige lintdorpen. Een keten van boerderijen en nederzettingen zoals die ook thans nog bestaan. Andijk is daar een duidelijk voorbeeld van.
De sporen uit het verleden zijn in de Grootslag-polder bijzonder goed bewaard gebleven doordat er een laag van veen, klei of opgebaggerde grond als een deken overheen heeft gelegen. Daardoor is een landschap van eeuwen her vrijwel ongeschonden overgeleverd.
Men ontdekte niet alleen dat in de twaalfde eeuw voor Christus het gebied droogviel en bewoond raakte, maar ook dat drie eeuwen later weer zo goed als alle bewoners vertrokken.
Pas in de zevende eeuw na Christus is er weer sprake van een groeiende gemeenschap.
De Rijksdienst van het Oudheidkundig Bodemonderzoek (R.O.B.) graaft nu terug in het verleden van zo’n negen tot dertien eeuwen voor Christus. Een tijdnerk waarin er, evenals nu weer, zich veel mensen in deze streken vestigden. Een groot aantal nederzettingen ontstond in een relatief kort tijdsbestek; de Midden- en de late bronstijd. De opgravingen behoren naar oppervlakte tot de grootste van ons land.
Reeds eefder waren hier overblijfselen uit de bronstijd aangetroffen. Bij de huidige opgravingen wordt een nieuwe manier van archeologisch onderzoek toegepast, n.l. de STREEKBESCHRIJVING.
Bij deze streekbeschrijving ofwel nederzettingsarcheologie wordt een analyse gemaakt van afzonderlijke delen, zoals de manier van wonen dus de huisvormen, het patroon van de nederzetting en de bedrijfsvorm.
Deze gegevens worden ingepast in geografisch, landschappelijk en historisch verband zodat een beeld wordt verkregen van de bewoning van een bepaalde streek in een bepaald tijdvak.
Over de oorzaken van het plotselinge vertrek van de bronstijdbewoners rond negen eeuwen voor Christus tast men nog in het duister. Mogelijk dat de grondwaterspiegel sterk steeg waardoor men te kampen kreeg met afwateringsproblemen en waardoor de gewassen het niet meer deden.
Een archeoloog graaft en spit om iets van het raadsel mens te ontcijferen. Een archeoloog is op zoek naar mensen.
Wie is die mens dan wel? Uit de mist der eeuwen doemt hij op.
In bodemlagen van meer dan een miljoen jaar oud vinden wij zijn eerste skeletresten. De eerste ontmoeting van de mens met de mens. Die ontmoeting loopt uit op een zoeken naar zijn oorsprong. Was dat voor de zondvloed? Was het voor de laatste ijstijd? Was het de evolutie? Wie weet het antwoord.
Dat graven en spitten in de grond is eigenlijk heel toevallig begonnen. Vijfhonderd jaar geleden vinden boeren in Polen in hun land potten. Ze snappen er niets van. Ook de koning kan het niet verklaren. Tenslotte nemen ze aan dat het een soort rapen geweest zijn waarvan de binnenkant verteerd is en alleen de schil is overgebleven. Steeds blijkt weer dat ieder tijdperk oude dwalingen uitroeit maar ook nieuwe voortbrengt. De vragen veranderen en de archeoloog past bescheidenheid.
Enige zekerheden zijn er intussen wel. Het is echter te ingewikkeld om in kort bestek het hoe en het waarom uit te leggen vooral als het om vaststellingen gaat van duizenden jaren geleden. Dichterbij in de tijd liggen de zaken iets eenvoudiger. Daarom wil ik U iets vertellen van mijn eigen graafwerk om aan te tonen hoe een simpele vondst tot een bewijsbare conclusie kan voeren.
Ook ik graaf en spit al jaren, eerst in het wilde weg maar sedert zeven jaar in relatie met de R.O.B.
Zestien jaar geleden, we woonden toen in Landsmeer, vond ik een paar botjes die bij nadere beschouwing menselijke skeletresten bleken.
Ik vond een onderkaak, vingerkootjes, ribben en een scheenbeen.
Ik deed alles in een zak, begroef het in mijn rotstuin en plantte er afrikaantjes op.
Het was op de 4e mei, dodenherdenking, ‘s avonds om 8 uur.
Ik zei tegen mijn vrouw “er ligt een Amerikaan op de rotstuin en er bovenop staan 50 afrikanen””. Maar ze vond de grap niet geslaagd.
Een week daarna heb ik de botjes weer opgegraven en naar de politie gebracht. De politie vond het wel interessant en dacht misschien aan een niet opgeloste misdaad. Om het verhaal kort te maken; na een onderzoek van de legeridentificatiedienst bleek het een vermiste engelse oorlogsvlieger te zijn. Een vliegtuig was na het bombardement van de Roerdam neergeschoten boven het Florapark in Amsterdam Noord. Zijn lichaam was door de val een meter diep in de venige grond verdwenen. Deze grond was naar Landsmeer getransporteerd.
De vermiste vlieger was uiteindelijk in mijn tuin terecht gekomen. Met inschakeling van de Engelse identificatiedienst kon aan de onderkaak zijn identiteit worden vastgesteld. Er volgde nog een begrafenis met militaire eer waarbij zijn familie aanwezig was.
Ik wil hiermee aantonen dat het vinden van een paar botjes tot onvoorziene conclusies kan leiden als je maar nieuwsgierig genoeg bent. Mijn gericht graven in Andijk is het gevolg van het vinden van een kraaltje van barnsteen in mijn volkstuin op de Munnikij. Thuisgekomen fantaseerde ik dat het geld van de Germanen zou kunnen zijn, weet je veel.
Ik zei tegen mijn vrouw “Kijk dit is nou geld van de Germanen, een koe kostte 7 kralen en een vrouw 3”. Ook deze grap vond ze minder geslaagd.
Bij een bezoek aan een kralendeskundige aan de universiteit van Utrecht bleek het een kraal te zijn uit de late of midden brondstijd, zo rond 1000 jaar voor Christus. De kraal was aanleiding om een cursus archeologie te volgen en om mijn graafziekte te krijgen.
Veel voorwerpen uit de bronstijd heb ik reeds bij elkaar gegraven; een urn, kookpotten, lepels, spinklossen, kralen, napjes, bakjes en vreemde nog onverklaarbare voorwerpen van aardewerk alsook stenen messen en ander gereedschap van steen.
Mijn huis lijkt op een overvol museum, naast de resten van de materiële cultuur van de bronstijdbevloner heb ik veel meer verzameld waarin alle perioden vertegenwoordigd zijn als die van de Karolingers, de latere middeleeuwen, de tachtigjarige oorlog, de Napoleontijd en huishoudelijke spullen van onze grootouders.
De andere werkgroepen beschikken ook al over uitgebreide verzamelingen als oud gereedschap en fotomateriaal.
Om dit alles onder te kunnen brengen en toegankelijk te maken voor iedereen is een gebouw nodig. En wat is voor de hand liggender om hiervoor het oudste gebouw van Andijk te benutten, n.l. de Buurtjeskerk.
Bovendien wil de vereniging niet alleen aandacht besteden aan het verder verzamelen maar wil zich ook bezig gaan houden met actuele zaken.
Dit kunnen vrij eenvoudige zaken zijn, maar wel zaken die de belangstelling van de inwoners hebben.
Hierbij kan gedacht worden aan visualering en waardebepaling van historische en eigentijdse problemen die gemeenschapsbevordering en meningsvorming stimuleren.
Zo zijn er ook in de recreatieve sector onderwerpen in combinatie met exposities te vinden waarbij veel inwoners betrokken kunnen zijn en waarbij b.v. de Culturele Raad Noord-Holland kan adviseren en materiaal beschikbaar kan stellen.
Naast haar funktie als cultuurmonument en haar beeldbepalende funktie kan de Buurtjeskerk zo een zinvolle bestemming krijgen als een open huis voor cultuurhistorie en kunst maar vooral als een plaats waar gewone mensen kunnen vinden en beleven wat hen interesseert.