Urkers in Andijk
auteur: Jaap Butterman
bron: jaarboek 2016
In het begin van de vorige eeuw waren de agrarische bedrijven in Andijk bezig met de omschakeling naar meer intensieve teelt, zoals zaad en bloembollen. Als gevolg hiervan ontstond veel vraag naar arbeidskrachten. Ze kwamen overal vandaan: Friesland, Drenthe, maar ook kwamen velen van Urk. Dit toenmalige eiland had te maken met een tegengesteld probleem: het eiland kon de natuurlijke aanwas niet herbergen en van werk voorzien. Omdat Urk bij de provincie Noord-Holland hoorde en daar ook kerkelijk mee verbonden was, zochten veel Urkers en Urkerinnen daarom hun toevlucht in onze omgeving. Zo werkten veel meisjes in Andijk als dienstbode en zijn ze hier ook vaak aan de man gekomen.
Het waren niet alleen mensen die in de agrarische sfeer aan het werk gingen, maar ook ambachtslieden. Zo kwam in 1906 Willem Butterman hier met zijn zuster Trien en begon als schoenmaker: het vak dat hij op Urk van zijn vader Jaap had geleerd. Het volgende jaar trouwde hij met Dirkje Kapteijn van Urk en ging Trien weer terug naar Urk. Willem had het hier goed en nadat vader Jaap was overleden kwamen in 1910 ook zijn moeder Dirkje met broer Gerrit en zuster Trien naar Andijk. Gerrit werkte op het land o.a. bij ene Prins aan het eind van het Bokkepadje (Dijkweg 246). Trien trouwde met Jacob Asma, die evenals zijn broers Willem en Albert in 1912 naar Andijk kwam. Dat jaar volgde ook Gerrit Pasterkamp.
De reden van zijn komst was het verzoek van zijn moeder om niet meer naar zee te gaan want er waren van dat gezin al een aantal niet teruggekomen van de visvangst. Deze Gerrit Pasterkamp trouwde het volgende jaar met Jacobje, een zus van de Asma’s. Op dat moment is de familie compleet: Willem Butterman, zijn broer Gerrit -die later trouwt met Grietje Tensen-, Trijntje Butterman en Jacob Asma, en tot slot Jacobje Asma en Gerrit Pasterkamp. Zo woonden zij rustig aan de Westfriese Omringdijk dachten ze. Maar zoals bekend is in 1916 die dijk bijna bezweken onder het geweld van een geweldige noord westerstorm tezamen met springtij.
Een groot gedeelte van Noord Holland kwam onder water te staan, maar Andijk en daarbij de polder Het Grootslag waren gespaard gebleven. Dit bleef niet zonder gevolgen voor de inwoners van Andijk. De dijk diende verhoogd en verbreed worden. En vooral dat laatste zorgde er voor dat veel huizen verwijderd moesten worden. Dat lot trof ook de genoemde Urker families. Hun woningen moesten wijken. Zo had schoenmaker Willem zijn zaak aan de dijk net voorbij wat nu Galerie de Zilvermeeuw is, Dijkweg 190. Gerrit en Grietje huisden in het voorhuis van de stolp die stond bij Dijkweg 90, voorheen transport bedrijf Groot. Dit gedeelte moest eraf. De stolp zelf kon blijven staan en is in 1950 gesloopt om ruimte te maken voor de huidige garages.
Gerrit Pasterkamp woonde in een houten huisje voor het huidige pand van Piet Smit op nummer 110. Jacob Asma tenslotte had een klein huisje vooraan het Betonpad ter hoogte van nummer 124.
Goede raad was duur. Het zal op een verjaardag van Jacob of Trien zijn geweest dat de hele familie met elkaar het probleem besprak. Wat moesten ze? Willem Butterman wist raad. Zelf kocht hij een koolschuur van Schuurman die hij verbouwde tot winkelpand (Dijkweg 152). Later de schoenwinkel van zijn zoon Jaap, nog later over genomen door Rohof. Het pand is nu in gebruik als woning. Voor de anderen had hij ook een oplossing bedacht. Bij Schagen was een stolp te koop genaamd ‘Chrisjes Werf’, omgeven door grasland. Daar zouden ze zich dan als zelfstandige tuinders kunnen vestigen. En zo gebeurde.
Gerrit Pasterkamp met z’n groentekar langs de dijk in Andijk. Hij is rond 1940 groenteboer geworden omdat z’n ‘bouwerijtje’ te weinig opbracht om zijn gezin van te onderhouden. Driemaal per week ging Pasterkamp met de bakfiets naar de veiling in Blokker om groenten en fruit te kopen die hij (aangevuld met de oogst van z’n eigen tuin) uitventte langs de deuren. Wanneer zijn buurman, slager Siemen Groot, een spoed slachting had, ging Pasterkamp met een pan en pollepel lawaaimakend op weg om te laten weten dat er bij de slager (goedkoper) vrijbankvlees te koop was.
Foto: fam. Pasterkamp
Op 8 januari 1920 koopt Willem met hypotheek en eigen geld de stolp en ruim 8 ha weiland voor en bedrag van fl 21.000. Diezelfde dag koopt Gerrit op dezelfde wijze 3½ ha bouwland voor een bedrag van ƒ 9.500. Mogelijk hebben ze van de dijk commissie geld gekregen voor het verhuizen. Half januari 1920 nemen de families Asma en Pasterkamp de woonvertrekken van de stolp in gebruik. Gerrit en Grietje Butterman bleven nog op Andijk. Zij zullen pas in maart 1921 verhuizen als de familie Asma in het nabijgelegen Groen veld gaat wonen. Het weiland wordt omgeploegd om er aardappels, maar ook andere gewassen te gaan verbouwen. Er wordt een jaar gewerkt en geoogst. 1920 was vooral een leerperiode voor de mannen. Vanuit Andijk blijft Willem goede raad geven. Zijn zoon Jaap verhuisde naar de stolp als medewerker in het bedrijf. Hij was 13 jaar. In 1921 ging het echter mis met de afzet van de aardappeloogst. Duitsland sloot de grenzen en de prijzen daalden dramatisch. De vaste kosten moesten echter gewoon opgebracht worden. Het kon zo niet langer en op 16 februari 1922 kwam het tot een openbare veiling in koffiehuis “De Beurs” in Schagen. Willem en Gerrit Butterman wilden dit niet meemaken en lieten zich vertegenwoordigen door een notarisklerk. Stolp en land werden ver onder de prijs verkocht en de broers leden elk een verlies van resp ƒ. 6.000 en ƒ 1.600. Later schreef Gerrit: ”Daar sta je dan met een vrouw, 3 kinderen en 5 losse centen”.
En hoe ging het toen verder. De ‘Paster kampen’ gingen uiteindelijk terug naar Andijk, waar Gerrit als groenteboer zijn brood verdiende. Jacob Asma bleef in Groenveld en had later een tuindersbedrijf in Stroet. De familie Butterman vertrok naar Krabbendam, waar zij een zeer moeilijke tijd tegemoet gingen. In mei 1929 verhuisden zij naar Rotterdam, waar Gerrit zich vestigde als schoenmaker met vier concullega’s op loopafstand. Het was daar geen vetpot. In 1931 kregen zij nog een zoon: Jacob Willem, de schrijver van dit stukje. Hij is in de oorlogswinter van Rotterdam naar Andijk gegaan, waar hij nu nog woont.