Urker dienstmeisjes op Andijk

auteur: Jaap L. van de Gruiter
bronnen : Lucia de Vries en Jaarboek 2022

Het is niet meer voor te stellen dat bijna 1100 meisjes, sommigen pas dertien, veertien jaar, met een doos, rieten koffertje of koffieblik in Urk op de boot worden gezet om in Amsterdam of een andere plek in Noord-Holland als dienstmeisje aan de slag te gaan. Meisjes die soms bij het zien van het deftige werkhuis het gevoel hadden ‘van God en mensen’ verlaten te zijn. Die vervolgens zo’n tien jaar lang ‘in dienst’ waren, op verschillende adressen, niet zelden in verschillende delen van het land. Meer dan 80 kwamen er naar Andijk.

Links op de foto: Marretje de Jonge, samen met enkele andere Urker dienstmeisjes tijdens een spaarzaam ontspannen moment.

In 2020 werd ik benaderd door mevr. Lucia de Vries. Zij is schrijfster en journaliste en vertelde mij dat de Urkers stammen uit een geslacht van vissers en boeren, maar ook van dienstmeisjes. Lucia de Vries kwam ruim 28 dienstbodes in haar stamboom tegen, beginnend bij betovergrootmoeder Johanna de Vries (1809) tot Lubbetje de Vries (1903). Haar grootmoeder, Pietertje de Groot (1898-1987), ging in 1914 op 15-jarige leeftijd aan de slag bij tuindersfamilie Kieft in Andijk en heeft daar zes jaar gediend. Vervolgens is ze naar Amsterdam vertrokken waar ze tot haar trouwen in 1924 als dienstmeisje werkte. 

Lucia wilde graag weten waar de woning stond waar haar grootmoeder heeft gewerkt: Kerkbuurt 289. Volgens de stamboom van de fam. Kieft, (gemaakt door Siem Kieft), was dit het woonhuis van Cornelis Kieft (1874-1955), getrouwd op 09-05-1907 met Willempje Krul (1882-1932). Ze kregen een zoon Dirk-Jan (1914-1976. Deze Dirk-Jan had een huishoudster, Aaf Kieft (1906-1992), zijn ongehuwde nicht. Na het overlijden van Dirk-Jan  hebben de erven Kieft het huis in 1977 verkocht aan twee families. Het linker gedeelte aan de fam. Ruiter. Dit was eigenlijk de tuinbouwschuur en er zit nog een hele mooie betegelde schouw in. Het rechter gedeelte kocht de fam. Blom. Vermoedelijk is het huis vroeger ook door twee families bewoond geweest. Door hernummering is het nu Buurtje 22 links en 23 rechts.                                                           

Andijk was een populaire bestemming voor Urker dienstbodes. Of ze bij de tuinders-gezinnen alleen in de huishouding hielpen of misschien ook mee naar het land gingen, is niet bekend. Tussen 1878 en 1916 laten zo’n 85 Urker meisjes zich inschrijven in het dienstbodenregister in Andijk. Er zijn verschillende Andijker mannen met een Urker meisje getrouwd. Navraag bij diverse families heeft echter geen informatie opgeleverd. Mochten er mensen zijn die daar toch meer over weten, neem dan contact op met de redactie van het Jaarboek.

Het is nu niet meer voor te stellen dat meisjes van 13, 14 jaar op de boot naar Enkhuizen werden gezet. Een van de eerste meisjes die zich in Andijk heeft laten inschrijven is Anna Ras, in maart 1875. Anna is een van de drie kinderen van Abraham Ras en Marretje Wakker. Haar moeder overlijdt in 1871, vader hertrouwt twee jaar later. Anna is 19 als ze naar Andijk verhuist en aan de slag gaat bij de fam. D. Schouten waar ze 2,5 jaar heeft gediend. Daarna vertrekt ze naar Hoorn waar ze totaal nog negen jaar ‘dient’. In 1884 trouwt Anna met visserman Jacob Kamper.

Hoe je als dienstmeisje behandeld werd was sterk afhankelijk van de werkgever. De meisjes waren immers rechteloos. Sommige meisjes waren onderdeel van het gezin, andere leefden in de keuken en op hun kamertje en werden niet geacht zich met de familie in te laten.

Marretje de Jonge (1902-1979) is een van de weinige Urker vrouwen die haar ervaringen als dienstmeisje op papier heeft gezet. Zij zou in tenminste acht verschillende gemeenten werken en haar tweede dienst als zestienjarige was op Andijk. Marretje gaat als zesjarige al uit werken op Urk. Ze pelde garnalen, kopte ansjovis, kaakte haring en liep rond met kloven en sneden in handen en vingers. Het zware en vuile werk begon Marretje te vervelen en ze beloofde zichzelf dat ze, zodra ze vijftien jaar was en geen dag later, dienstmeisje zou worden. En zo kwam ze als Urker dienstmeisje op 15 jarige leeftijd, vanuit Wijk aan Zee, haar eerste werkplek, op 12 januari 1918 op Andijk bij K. Schenk. 

Ze schrijft:  ’s Ochtends moest ik vroeg op en dat was nou net niks voor mij. Dan moest ik de luiers wassen, maar die moesten eerst op het stoepje bij de sloot gespoeld worden. Ik moest dan eerst een gat in het ijs kappen en ze daar een voor een uitspoelen.

Marretje sliep in een bedstede in een kamertje met een vierkant raampje. Vanuit bed kon ze het maantje zien en dan voelde zij zich met een hemelse glans beschenen. Ze dacht ditzelfde maantje beschijnt nu ook mijn moeder en oma en dan viel ze welgemoed in slaap. Als de heimwee te sterk werd liep Marretje de dijk op, om te kijken of ze de vuurtoren van Urk soms kon zien. Marretje zocht in alle plekken waar ze werkte het water op. Niet alleen haar vader maar ook andere familieleden waren op zee gebleven. Na drie maanden kon Marretje zich niet meer beheersen, pakte haar boeltje en nam de boot naar Urk. 

Tot haar trouwen in 1924 werkte Marretje nog als dienstmeisje in Edam, Alkmaar, ’s-Gravenhage en Wijk aan Zee. Haar eerste man met wie zij een zoontje had, verdronk. Op 30-jarige leeftijd trouwde zij met aardappelhandelaar Roelof Rippen en met hem kreeg zij nog een meisje en beleefde gelukkige jaren tot haar overlijden in 1979.

Een doorslaggevend verschil was of het dienstmeisje mee at met het gezin of dit in haar eentje in de keuken moest doen. Marretje de Jonge verdiende in Den Haag f 2,50 per week en bracht veel tijd door in de keuken met de hond van de familie aan haar zijde. Het was er zo koud dat ze haar voeten in de oven stak om ze te warmen. Marretjes mevrouw vroeg of ze in de kamer wilde komen voor het Bijbellezen, maar daar voelde Marretje niets voor. ‘Ze wazzen bij een andere kerk en ze tilden er ook niet zo zwaar aan, al was meneer wel een van de notabelen’.

Het feit dat mevrouw zelf geëmancipeerd was, was niet altijd een garantie voor een betere behandeling. Het tweede dienstmeisje van Aletta Jacobs, de eerste vrouwelijke arts van Nederland en voorvechtster voor het vrouwenkiesrecht, was Oale Kramer (1858-1944). Volgens haar kleinzoon T.C. Wielsma blonk dokter Jacobs niet uit in vriendelijkheid ten aanzien van haar personeel. Terwijl andere Urker meisjes vrij kregen om naar de kerk en de catechisatie te gaan, was dat er bij dokter Jacobs niet bij. “Geloven doe je maar in je vrije tijd” placht ze te zeggen. 

Pietertje de Groot 1898-1987

Marretje de Jonge

Een studiofoto van Lubbetje van Urk in haar ‘zondagse’ kleren toen ze ong. 14 jaar was. Nog geen jaar later ging ze naar Andijk.

Op de foto Lubbetje met de baby op schoot en Gerrit, het oudste jongetje, naast zich. Gerrit beschouwde haar als zijn moeder. Hoewel Lubbetje gek was op de kinderen is ze na verloop van tijd toch vertrokken. De boer kreeg wat teveel belangstelling voor haar. Het contact met Gerrit is nooit verbroken. Toen hij later werk in de Noordoostpolder kreeg, ging hij onderweg naar huis vaak even aan bij Lubbertje op Urk. “Ze was de moeder die ik nooit had gehad”, aldus Gerrit. Lubbetje nam afgedankte poppen van haar diensies mee voor haar zusjes en liet zich op haar vrije dag graag fotograferen.

De Urker dienstmeisjes gingen twee keer in het jaar naar Urk, met de Kerstdagen en met Pinksteren. Tijdens het verlof veranderde Urk in een huwelijksbazaar, want het was de gewoonte in die periode op zoek te gaan naar een vrijer. Je had maar twee keer tien dagen om verkering te krijgen. Na tien dagen moest er weer afscheid worden genomen, het was dan erg stil op de boot. “Heb je al verkering?” vroegen de meisjes aan elkaar. Aangekomen bij de werkgever, werden de meisjes met open armen ontvangen. “De borden op ’t aanrecht stonden tot aan de zolder op ze te wachten”.

Uit de verhalen blijkt dat de meisjes zich het meest thuis voelden bij de orthodoxe joden in Amsterdam. Dit heeft te maken met wederzijds respect tussen strenggelovige joden en protestanten, maar ook met de vrijheid die de meisjes in de gezinnen van markthandelaren en diamantslijpers hadden. De ouders waren overdag vaak de deur uit en dan hoefden de meisjes niet zo op hun woorden te letten. Joden mochten op zaterdags niks doen. “Ik moest zelfs de lichten aansteken. Op zondag mocht ik geen hand uitsteken. Dan was het voor mij sabbat, dan mocht ik van hen niets doen. De vroomste Joden dat waren de allerfijnste mensen om te dienen”, aldus Marie Koffeman.

Lubbetje van Urk

Lubbetje van Urk heeft als 15-jarige van 15 juli 1920 tot 30 oktober 1922 als dienstmeisje in Andijk aan de Geuzenbuurt bij dhr. C. de Vries gediend. Ze kwam terecht in het gezin van een boer die net weduwnaar was geworden. In het gezin waren twee kinderen waarvan het jongste zoontje nog maar een paar maanden oud. 

Op de foto Lubbetje met de baby op schoot en Gerrit, het oudste jongetje, naast zich. Gerrit beschouwde haar als zijn moeder. Hoewel Lubbetje gek was op de kinderen is ze na verloop van tijd toch vertrokken. De boer kreeg wat teveel belangstelling voor haar. Het contact met Gerrit is nooit verbroken. Toen hij later werk in de Noordoostpolder kreeg, ging hij onderweg naar huis vaak even aan bij Lubbertje op Urk. “Ze was de moeder die ik nooit had gehad”, aldus Gerrit. Lubbetje nam afgedankte poppen van haar diensies mee voor haar zusjes en liet zich op haar vrije dag graag fotograferen.

Dienstmeisjes genoeg op Urk zou je denken, maar soms werden ze ‘geïmporteerd’. De grootvader van ds. Nico ter Linden werd begin vorige eeuw beroepen op Urk. Het verhaal gaat dat de tweelingzusjes Anne en Betje Doevendans de predikant, nog vrijgezel, naar de Urker pastorie vergezelden om er het huishouden te doen. Of het uit geldgebrek of misplaatste zuinigheid was is niet bekend, maar de dames deelden hetzelfde gebit en gingen dan ook om beurten op verjaarsvisite. In de vestibule werd van gebit gewisseld. “O, mmm, heerlijk, appeltaart!” moet Betje een keer hebben uitgeroepen.