De Andijker slabonenfabriek

auteur: Redactie
bron: Piet Kistemaker / kistemaker.nl

In Andijk stond gedurende een jaar een ‘slabonenfabriek’. Zo omstreeks 1900 was het armoe troef in de tuinbouw. Kort na de Frans-Duitse oorlog van 1870 was er een ‘gouden eeuw’ geweest. Maar die eeuw had slechts tien jaar geduurd. Na 1880 kwam een depressie de tuinbouw plagen. ‘De soep was dun in die dagen’! Oudere tuinders vertelden destijds over de inkomsten van die tijd. Dan hoorde je getallen, zo luttel, dat je je bijna niet kon voorstellen dat iemand van zo weinig kon rondkomen…. Maar het moest! Ploeteren, zo hard mogelijk, om de kost te verdienen. Met altijd een flauwe hoop op een extraatje.

De voornaamste producten waren omstreeks 1900 voor de Andijker tuinders ‘stullen’ (witte kool voor zaadproductie) en aardappelen. Bonen voor zaaizaad kwamen later. De vroege aardappelen werden aan ‘hekstrepen’ verbouwd: om de zeven roeden een hek van rietmatten om de wind te keren en de zonnewarmte vast te houden. Achter die matten werden de aardappelen gepoot. Dik onder de ‘trammest‘, om ze maar zo vroeg mogelijk te kunnen rooien. De hekstrepen gingen er al vroeg uit. Op de vrijgekomen grond werden dan sperziebonen gezaaid – ‘slabonen’ zeggen wij – en dat lukte best. De grond was twee keer losgewoeld, met poten en rooien en meestal zwaar bemest, zodat de late slabonen een welig gewas gaven. Op de achtereinden, die wat later vrijkwamen, werden dan stulleplanten gezaaid voor de koolzaadoogst van het volgende jaar. Zo vulden de drie producten elkaar aan. De grond moest zo intensief mogelijk worden bebouwd.

Als de slabonen klaar waren, kon de pluk beginnen. Dat ging tegen tariefloon en ‘bij de tel’: een ‘plak’ (een halve stuiver) per duizend! Een bijzonder handig man kon 40.000 slabonen per dag plukken. Dan had hij zegge en schrijve één gulden verdiend! De meesten brachten het niet verder dan 36.000 stuks, dat was negen halfmudsmanden vol. Dan stuntelden ze ’s avonds naar hun schuit, met een rug die haast niet meer recht kon, maar met de blijde wetenschap dat ze die dag achttien stuivers hadden verdiend! De slabonen gingen vervolgens per schuit van Andijk naar Broekerhaven en per schip naar Amsterdam.

Maar in de vergadering van ’t Nut van ’t Algemeen van 6 januari 1898 kwamen meester Ypma -hoofd van de openbare school- en Willem Jonker met een voorstel om een coöperatieve ‘inmaakfabriek’ te beginnen. Dat vond instemming: er zou wat extra’s mee te verdienen zijn en een extraatje kon iedereen gebruiken!

De fabriek werd opgezet met aandelen van tien gulden en niemand mocht meer dan tien aandelen nemen. Dit om overwicht van de rijksten tegen te gaan. We waren al democratisch in die dagen! Tjem Tensen werd directeur. In een huis, dichtbij het ‘gladdepannehuis’, nu splitsing Dijkweg-Hoekweg, begon de fabriek te draaien. Personeel was er genoeg te krijgen: mannen en jongens voor de teelt en de pluk en vrouwen en meisjes voor het ‘afhalen’, want bonen zonder draad waren er toen nog niet. Wat die afhaalsters verdienden weten we niet. Allicht was het schraal, want vrouwenarbeid werd steeds lager gewaardeerd dan die van mannen. Een man verdiende met moeite één gulden per dag!

De fabriek draaide. Er was met de aandeelhouders een contract gemaakt: slabonen leveren voor een kwartje per duizend. Op de vrijemarkt was die prijs 30-35 cent, maar dat kwartje was vast en dus had je meer zekerheid. Bij de eerste uitzaai was al het zaaizaad al opgeraakt. Voor de tweede zaai werd noodgedwongen in het afval (het zgn. ‘uitrolsel’ en het ‘piksel’) naar bonen gezocht die nog enigszins bruikbaar leken. Maar het was een mooie herfst en het late gewas groeide nog best! De fabriek nam de late bonen af boven contractprijs: 33 tot 35 cent per 1000.

De bonen werden ingeblikt en er werd zelfs geleverd aan de ministeries van Oorlog en Marine. Vol moed werd er gewerkt en er was hoop voor de toekomst….
Maar al spoedig liep het mis: men kwam bedrogen uit met het systeem: blikken met ‘luchtfiltratie’, met een dopje, waaruit de kwade dampen konden ontsnappen … Goed bedoeld, maar waardeloos. De blikken moesten juist luchtdicht zijn! Stagnatie in het bedrijf! Een groot deel van de voorraad bleef onverkocht. Op aanraden van notaris Jan van Bommel werd de fabriek geliquideerd. De overtollige blikken werden onder de aandeelhouders verdeeld….

Alle fut was er meteen uit. Jammer, andere fabrieken in de regio hebben langer bestaan. De ‘stoomconservenfabriek Noord-Holland’ van Kooy en Trompetter te Medemblik bleef actief tot de noodlottige brand op 29 juli 1931, toen de fabriek afbrandde na 25 jaar te hebben bestaan. De fabriek ‘De Burcht’ van Peter Verburg te Noord Scharwoude heeft het langer volgehouden maar is inmiddels ook ter ziele.

Had dat hier ook niet gekund?” schrijft Piet Kistemaker in 1978. Onze Westfriese klei kan slabonen genoeg opbrengen, maar niemand heeft na deze mislukking ooit serieuze plannen gehad om hier een nieuwe conservenfabriek op te richten!’

Machinale bonenoogst in de Flevopolder. Foto: Erwin Venema

Een conservenfabriek voor slabonen mag Andijk dan niet meer binnen de grenzen hebben, de allereerste fase die voor bonenteelt nodig vind je hier echter wel: bonenveredeling!

Sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw is er veel veranderd. Bonen plukken voor de conservenindustrie is tot die periode altijd handwerk geweest en menig scholier verdiende zijn/haar vakantiegeld met het plukken van slabonen. Dit veranderde toen de eerste machinale plukkers op de markt kwamen. Eerst waren dit kleine machines, die getrokken door een trekker, één rij bonen tegelijk plukten. In de jaren negentig kwamen de eerste zelfrijdende plukmachines op de markt, die in één gang en met een snelheid van enkele km/ uur tot wel zes rijen bonen tegelijk konden plukken.

Deze plukmachines zijn ontzettend kostbaar en daardoor is de stambonenteelt sinds die tijd drastisch veranderd. Om de machines rendabel te krijgen, dienen deze eigenlijk het hele groeiseizoen en de klok rond te kunnen oogsten. Om de oogst goed te kunnen plannen en ook na flinke regenval evengoed de rijpe peulen te kunnen plukken, heeft de teelt zich verplaatst naar de lichtere gronden.

Ook vandaag de dag vinden we op de zandgronden van vooral Brabant en Limburg in de zomermaanden nog honderden hectares stamslabonenteelt voor de conservenindustrie en de verse markt en vanaf half juli tot begin oktober grazen de grote plukmachines hier de percelen af. Dankzij een goed doordachte logistiek, worden de bonen vanaf het veld snel naar de conservenfabriek getransporteerd en zitten deze meestal al na enkele uren in blik of achter glas. Interessant om hier te vermelden is dat veel van de rassen die voor deze teelt worden gebruikt nog altijd in Andijk veredeld worden door Holland-Select Zaden en KWS (het vroegere Pop Vriend).