Met Jan Pijker op palingvangst
auteur: Jan Pijker
bron: jaarboek 2018
In de jaren vijftig van de vorige eeuw lag Andijk nog in een vaarpolder en vrijwel alle huizen waren dus per schuit bereikbaar. Sommige huizen lagen aan brede sloten en andere aan smalle aftakkingen. Maar achter bijna ieder huis lag wel een schuit, waarmee je je door het hele dorp kon verplaatsen. Mijn oom Jaap Schuurman woonde met zijn vrouw Hinke in het huis op Dijkweg 26 en daar achter liep een smal slootje. Met mijn nicht Cornelly ontdekten we op een dag toen we met een hengel zaten te vissen, dat er paling in het slootje zat. En toen we eenmaal zo’n beest hadden gevangen en opgebakken in de koekenpan, smaakte dat naar meer.
Omdat we het wel vervelend vonden om zo lang naar een dobber te turen, bedachten we iets anders. In de smederij van mijn vader vonden we een dik touw en daaraan maakten we allemaal lijntjes, ongeveer een meter uit elkaar. Aan die lijntjes bonden we haakjes, waar we een worm aan vastmaakten en klaar was het hoekwant. In de sloot zetten we twee stokken en daartussen kwam het touw met de haken.
Vlak voor het donker werd, lieten we het geheel in de sloot zakken en de volgende morgen voor het licht werd haalden we het weer uit het water. Het was streng verboden en in die tijd fietste er nog wel eens een agent door het dorp, vandaar dat we voort durend achterom keken terwijl we bezig waren. Voor het licht was, moest alles weer worden opgehaald, niet om die agent, maar we wisten uit ervaring dat de paling zich los kronkel de van de haak als de zon opkwam.
Wormen zoeken was nogal een ding, want als je ze nodig had, was het te droog of waar jij zocht, waren net geen wormen. Je kon het doen door zeepwater op de grond te gooien, maar de wormen die dan omhoog kwamen, hadden bepaald een vieze smaak want de paling beet daar niet in. Je kon ook twee pennen in de grond steken en daarop stroom zetten, dan kwamen de wormen ook om hoog, maar nadat iemand de pennen verzette zonder de stroom te hebben uitgeschakeld, waren we daar extra voorzichtig mee. De beste manier was om ’s avonds als het zachtjes regende en het donker was, met een zaklantaarn de grond af te zoeken. De wormen lagen dan half uit de grond aan de oppervlakte in de regen. Als je ze dan achter de kop pakte, trok je het beest er zo uit. Greep je mis, dan was de worm bliksemsnel in zijn holletje verdwenen. Mijn nicht en ik zochten altijd een flinke voorraad en wat we niet gebruikten deden we in een kistje met vochtige modder, klaar voor een volgend gebruik.
Dat vissen in dat kleine slootje ging best en iedere nacht vingen we wel wat. Zo’n gevangen paling deden we in een emmer schoon water en na een dag smaakte het beest niet gronderig meer. Ja en toen kwam de volgende stap: palingen kon je ook roken! We vonden een oud olievat en maakten dat van boven open. Onder in het vat maakten we een vuurtje, haalden zaagsel bij timmerman van Wijngaarden, ijzeren pennen bij mijn vader uit de smederij en een jutezak bij oom Jaap. De palingen regen we aan de ijzeren pennen en die hingen we bovenin het vat. Toen maakten we een vuurtje, wachtten tot het goed brandde en gooiden er zoveel zaagsel op dat het goed begon te roken. Het vat werd afgesloten met de nat te jute zak die de rook tegenhield. Nu was het zaak om te wachten en zodra er vet uit de paling in het vuur viel en je een sissend geluid hoorde, was de paling gaar en gerookt. Een klein won der was het, ze gingen er grauw in en kwamen er goudgeel uit. Ze zagen er net zo uit als op de kar van de visboer.
Later ontmoette ik Cees Zwagerman en met hem leerde ik dat je ook klossen van hout kon gebruiken, waaraan je een draad met een worm hing. Het voordeel was, dat er geen draden in de war raakten, zoals bij een hoekwand. Je legde de klossen midden in de sloot en twee keer per nacht voer je er langs. Lag de klos nog midden in de sloot, dan hoefde je niets te doen, maar was die van plaats veranderd, dan zat er een paling aan. Voor het licht werd, haalde je alles weer binnen.
Op een nacht waren we weer bezig in de Dijkgracht, toen er in de verte een fietslichtje aankwam. Het bleek een agent te zijn, die zijn ronde maakte. We verstopten ons onder de brug van het Kerkepad, maar de agent stapte net op die brug af en rookte op zijn gemak een sigaretje. Om het feest compleet te maken kwam er van de andere kant nog een lichtje. Nog een agent die stopte bij de eerste en samen maakten ze een praatje. In onze beleving duurde het gesprek uren en normaal moet je nooit hoesten of niezen, nu kriebelde er van alles in onze keel. We hielden het stil en de agenten reden verder. Een voordeel, die kwamen voorlopig niet meer terug en wij konden ongestoord van onder de brug onze visserij hervatten en verzekerden elkaar dat we absoluut niet bang waren geweest……
Van de foto’s in dit artikel is de herkomst niet meer te achterhalen. Mocht je in het bezit zijn van een originele foto van betere kwaliteit, dan zouden we deze graag ontvangen. Natuurlijk willen we altijd de na(a)m(en0 toevoegen van de eigenaar van de foto.