Ketelhaven, een jong museum voor scheepsarcheologie
auteur: G. van der Heide
bron: jaarboek 1977 (Rijksmuseum, Zuiderzeemuseum)
conservering van het scheepswrak in het Scheepsarcheologisch Museum te Ketelhaven
Ketelhaven, een werkhaven aangelegd bij de bouw van de ruim 90 km. dijk van Oostelijk Flevoland, was aanvankelijk uitsluitend een begrip bij dijkbouwers van de Dienst der Zuiderzeewerken. Een werkhaven is nodig voor aanvoer van materiaal. Nabij die haven: een gemaal en een sluis; na de dijk en de haven en het gemaal de moddergrond van de drooggevallen polder omdat het gemaal het water wegpompte op het Ketelmeer, deel van het 54000 ha kleiner geworden IJsselmeer. In deze modder ook het samentreffen van twee kanalen, onder water gebaggerd om het water na het droogvallen van de gronden van de vroegere Zuiderzeebodem toe te voeren naar de gemalen, die het water moesten uitslaan.
Kanalen ook ten behoeve van de scheepvaart wanneer de polder zou functioneren als landbouwgrond, producent van granen, suikerbieten, aardappelen, en nog andere voedingsprodukten.
Drainage
Daarna kwamen er de schepen met drainagemateriaal, met materiaal voor de wegenbouw en de wegen werden meestal rechte strepen door de oneindigheid van het nieuwe land. De kanalen werden gevoed door de tochten en vaarden, die op hun beurt weer het water ontvingen uit de sloten die de kavels, de akkerlanden, de weidepercelen aan drie zijden omgeven. Het water voor de diepe sloten kwam van de regen via de grond en de drain- en kopakkerbuizen in de sloten, nadat eerst al een deel was verdampt. Zo circuleert het water en is de polder in staat om het water vrij exact op peil te houden. Een uur regen: zoveel millimeter is gelijk aan zoveel uren malen door de drie gemalen van die polder.
En Ketelhaven lag buiten de oogsttijd in de avond en nacht in de stilte bij zomerweer, in de rumoerige aanval van storm en regen over open land of water van het Ketelmeer. Schepen kwamen langs op weg van en naar de mond van de Ketel, waar de Gelderse IJssel sedert eeuwen eindigt.
De Ketelmond, die aangelegd werd met lange dammen om die IJssel verder naar buiten te begeleiden, waar het meegevoerde slib zou kunnen worden gedeponeerd.
De IJsselmond was eens een enorm belangrijke in- en uitvoerhaven voor de schepen die de verbinding onderhielden tussen de Hanzesteden aan Rijn en IJssel met die van Noord- en Oostzeekust.
Toen was er geen Ketelmond, geen Ketelhaven, maar wel een verzandende monding van de IJssel en groeiende Kampereilanden, waar het IJsselsediment, zand, zavel en klei, bezonk. Dit alles was dicht nabij Kampen, een handelsstad van de eerste orde in de late middeleeuwen.
Groot contrast
Een nu nog groot contrast nabij elkaar: het open nieuwe Flevoland, een polder, die sedert 1958 droog ligt en aan de andere kant van het Ketelmeer eveneens een polder, zij het iets ouder, de Noordoostpolder, droog sinds 1942, en Urk en Kampen, beide oude centra, maar zeer verschillend van karakter.
Daartussen nu Ketelhaven, waar een nieuwe haven ~s gekomen voor zeilschepen, recreatieboten, waar zeer dicht bij de haven bungalows zijn geBouwd voor bewoning in de zomer, waár ook een restaurant is dat “Lands End” heet met een prachtig uitzicht over het Ketelmeer, een blik in de Ketelmond of naar de andere zijde, waar de hoge, lange brug Flevoland en Noordoostpolder bijeen houdt: naar het IJsselmeer.
Nu scheepsarcheologie
Ketelhaven begint een kleine faam te ontlenen aan een uitzonderlijk museum voor de scheepsarcheologie en werkplaats voor conservering van nat hout van oude houten scheeosresten, uit de bodem van de IJsselmeerpolders.
Voordat de recreatiemogelijkheden voor Ketelhaven tot stand werden gebracht, waren er daar de werk- en opslagplaatsen voor de ontginningswerkzaamheden: een landbouwsmederij, een grote opslagloods voor granen en voor kunstmest en een enkele maal ook voor landbouwwerktuigen. Toen de ontginningswerken steeds dieper de polder binnendrongen naar het Zuiden en Westen, kwamen deze werkplaats en opslagloods steeds verder verwijderd van het gebied waar werd gewerkt.
Ook de drogerij van granen te Ketelhaven raakte buiten gebruik. Nieuwe werkvormen vroegen nieuwe outillage.
De landbouwsmederij werd werkplaats voor houtconservering en behandeling van ijzervondsten uit scheepswrakken. En er werd verlangend uitgekeken naar een mogelijkheid om delen van schepen te exposeren. Daarvoor had het museum op Schokland geen ruimte en berging van scheepshout in een paar oude landbouwloodsen bij Ramspol aan de Zuidelijke dijk van de Noordoostpolder kon daar evenmin in voorzien. Na verloop van tijd stond de Rijksdienst van de IJsselmeerpolders, de met ontginning en het bewoonbaar maken van de IJsselmeerpolders belaste dienst, voor de keuze: de betonnen loodsen van Ketelhaven overplaatsen naar elders in de polder, dichter bij het ontginningsen exploitatiegebied of laten staan voor een andere bestemming.
En die andere bestemming lag voor de hand toen reeds grote belangstelling duidelijk was voor de werkplaats voor scheepsconservering in de voormalige landbouwsmederij.
Centrum voor handelsvaart
De Zuiderzee, voortgekomen uit het Flevomeer uit de tijd van de Romeinen, in de Middeleeuwen aangeduid met de naam Almere, zou steeds meer een gevaarlijk water worden. En er was veel scheepvaart op die Zuiderzee. De Nederlandse handelssteden, die van groeiende betekenis werden in de 16e en 17e eeuw, lagen aan die Zuiderzee.
De talloze schepen voor de handelsvaart voeren af en aan, aanvankelijk naar de steden aan de Oostoever. Kampen in de eerste plaats om de verbindingen met Keulen en Deventer, maar ook steden als Harderwijk en Staveren.
Later, toen de Oostwalsteden steeds meer moeilijkheden ondervonden door de verzanding, het ondieper worden van hun toegangsgebied, werd de handelstaak overgenomen door de Westwalsteden in opkomst:
Amsterdam, Hoorn, Enkhuizen, Edam, Medemblik.
Naarmate de schepen echter groter werden, werden ook die steden moeilijker bereikbaar voor geladen uit- of thuisvaarders. En dat betekende dat de rede van Texel de grote uit- en invalspoort werd voor die grotere schepen van Oost- en Westindische Compagnie. Kleinere evenwel konden wel de havens bereiken. Wat de grootste betrof, er waren talrijke kleinere schepen die af en aan voeren over de Zuiderzee om de lading voor de schepen aan te brengen of lading weg te halen voor distributie naar andere plaatsen.
De eeuwen door was de Zuiderzee een druk bevaren binnenzee voor Holland, Friesland en Gelderland. Er waren ook de schepen die de brandstof voor de steden in het Westen aanbrachten uit de Drentse en Overijsselse en Groninger veengebieden. Er waren de schepen die bouwmaterialen vervoerden, er waren de vaartuigen met dijkbouwstenen in herfst en winter, de vrachtvaarders met granen, er waren nog steeds schepen van Rijn en IJssel die allerlei aanbrachten naar Holland. Er waren ook schelpenvaartuigen met schelpen voor de kalkbranderijen, waarvan er diverse aan de kust van de Zuiderzee stonden of aan de monding van IJssel en Zwarte Water. Ook waren er schepen met huis- en straatvuil uit het stedelijke Westen op weg naar de arme, mestbehoeftige gronden.
Schepen, die vergingen
De ontginning, het graven van sloten en drainsleuven, alles tezamen veel meer dan 50.000 km graafwerk, brengt de wrakken aan het licht van de schepen, die vergingen in de loop van vele eeuwen handelsvaart, beurtvaart en visserij.
Tijdens die ontginningswerkzaamheden, het in cultuur brengen van Wieringermeer, Noordoostpolder en Flevoland, zijn al meer dan 330 wrakken gesignaleerd en ten dele opgegraven. Veel daarvan is op tekening gebracht door ze op te meten. Ze zijn gefotografeerd, deels vanaf het land, deels ook vanuit de lucht. Zij dienden tot bestudering van de grondprofielen en tot datering van de vorming van de grondlagen, waardoor de geschiedenis van de ondergrond na de laat-middeleeuwse overstromingen en landverliezen kon worden vastgelegd.
Daarmee werd ook het beeld van de geleidelijke verzilting van het gebied bestudeerd.
En veel omvangrijke en beperkte scheepsinventarissen, vrachtgoed en huishoudingen kwamen uit vissers- en beurtschepen tevoorschijn. Het is boeiend materiaal als aardewerk, timmer- en koperen voorwerpen, tegels, plavuizen, allerlei werktuigen van ijzer en kant en zoveel meer dat ons vertelt omtrent het leven van de mensen aan boord.
Het gaat over het leven van de gewone man, die niet in de geschied~ schrijving voorkomt, over visser en knecht, over beurtvaarders en hun gezin.
Scheepsconstructie
En een afzonderlijk aspect, dat het museum voor de scheepsarcheologie belicht, is dat van de scheepsbouwhistorie. Het in tekening brengen en fotograferen van de gevonden scheepsresten legt alle constructiedetails vast. Het maakt duidelijk hoe de scheepbouwers van weleer hun schepen veelal zonder tekening uit het hoofd construeerden, hoe zij de constructies hecht en sterk maakten en waterdicht breeuwden. Dit maakt ook duidelijk hoe eindeloos variabel de schepen waren.
Ieder schip ontstond als een individu, weliswaar voortgekomen uit tradities, verlangens, eisen voor gebruik en doelstelling, maar iedere koper kon niettemin eigen verlangens naar voren brengen. Ieder klimaat bovendien stelde eigen eisen, ook ieder vaargebied had in feite invloed op constructie en vormgeving. De geweldige variatie aan schepen, die de Zuiderzee in de loop van de eeuwen heeft bevaren, kan uiteraard niet compleet worden getoond in een museum voor de scheepsarcheologie als dat in Ketelhaven, maar wie het bezoekt krijgt toch een interessant beeld van de vele boeiende mogelijkheden die deze jongere tak van de archeologie of oudheidkunde biedt.