Kerkdienst in oorlogstijd

auteur: Henk Schoemaker Wzn.
bronnen: jaarboek 2022. F. Vriend, W. Gutter, H. Schoemaker Hz., P. de Vries, boek ‘Moment voor Monumenten’.

Zondag 5 maart 1944:
Een zondagmiddag in oorlogstijd. De Nazi’s zaten nog stevig in het zadel, regeerden en reageerden met ijzeren hand. Zelfs in het toen afgelegen Andijk waren de maatregelen merkbaar, niets leek meer normaal te gaan. Regelmatig voerden de bezetters controles uit en ook op deze rustige zondagmiddag waren er tekenen dat er iets op handen was.

Op de Middenweg stonden twee Duitse militairen (een officier en een soldaat) tegenover de Gereformeerde kerk, met aandacht voor de buurt in het algemeen en de kerk in het bijzonder. Een paar jongens die achter de dijk aan het rauzen waren geweest zagen het gebeuren: Maarten Gutter, die daar in de buurt woonde, ging even naar buiten zonder jas. Het was wel fris maar de zon scheen lekker en je rook het voorjaar, heerlijk zo na de winter. Dat hij zijn jas niet aan had zou, toen hij over de Middenweg naar de dijk liep, toch wel een probleem worden. Niet omdat het kouder was dan hij aanvankelijk had gedacht, maar omdat hij de soldaat niet opmerkte die hij enkele ogenblikken later zou ontmoeten. “Halt!” klonk het

ineens. Met een ruk trok hij zijn hoofd omhoog en zijn blikveld werd geheel gevuld met het beeld van de uitgedoste Ariër. Het bekende ‘Ausweis, bitte!’ klonk. En dat was exact het moment dat zijn probleem ontstond. Ja, hoe moest het nu? Hij vertelde de militair over de papieren die in zijn jas zaten, dat hij vlakbij woonde en ze wel even kon gaan halen. Tot zijn grote opluchting gaf de soldaat toestemming en hij ging dus maar snel naar huis. Ze hebben elkaar nooit meer ontmoet.

Iets later op de middag zat de kerk voor aanvang van de dienst dusdanig vol dat er stoelen vanuit de consistorie (vergaderruimte) moesten komen om al die mensen een plaats te bieden. De kerk was niet alleen gevuld met kerkleden, maar ook met hen die hier onderdak en bescherming zochten. Dit waren met name de zogeheten ‘onderduikers’, in de volksmond ‘duikers’ genoemd: mannen die vanwege hun leeftijd (vanaf 18 jaar) tewerkgesteld zouden worden om de Duitse oorlogsindustrie op gang te houden. Om dit te voorkomen trokken ze veelal weg uit hun woonplaats en werden door de L.O (Landelijke organisatie voor hulp aan Onderduikers) in een gastgezin geplaatst.

De kerkdienst was al gaande toen een aantal late ‘kerkgangers’ zich nog meldden bij de kerkdeuren: de Ortskommandant van Medemblik met een soldaat. Koster Mellema gaf dit door aan de dominee en deze zag meteen de ernst van de situatie in. Met indirecte bewoordingen gaf hij aan de kerkgangers door hoe de situatie er voor stond en zo kregen de ‘vreemde’ en de ‘eigen’ duikers de gelegenheid om zich in het gebouw te verschuilen of het te verlaten.

Een aantal mannen is toen in de ruimte tussen het plafond en het dak van de kerkzaal gekropen, anderen zijn via de achterdeur aan de oostkant van de toren (nu de toegang tot ontvangstruimte ‘het Middelpunt’) via de pastorietuin door het land weggekomen. Omdat men niet wist bij welke uitgangen de vijand stond opgesteld en met hoeveel ze precies waren, zal dit een spannende onderneming zijn geweest. Enkele mannen (vermoedelijk een stuk of vijf) hebben zich in een ruimte onder de orgelpijpen verschanst. Het orgelspel van de daaropvolgende psalmen en gezangen moet indruk op hen hebben gemaakt. De dominee had de kerkgangers extra veel zangwerk opgegeven om de duikers gelegenheid te geven om te kunnen ‘duiken’. De bezetter bleef buiten staan, aangezien zij een dienst niet mochten verstoren zolang het een ‘eredienst’ was. Er is toen heel wat afgezongen.

De mannen die zich in het orgel hadden verscholen lieten de geschiedenis iets na. Ze schreven hun namen op de binnenkant van de orgelkast, pal onder de pijpen van het orgel. Er staat misschien niet zo veel wat tekst betreft, maar wel wordt duidelijk dat in een dergelijke situatie je mogelijkheden zeer beperkt zijn. Een van hen had een potlood bij zich en is begonnen zijn naam neer te zetten. Anderen namen het potlood over en deden hetzelfde, elk met hun eigen gedachten. De reden van hun verblijf hebben zij ook op het hout gezet: ’RAZIA’ staat er (razzia). Opgepakt worden en naar Duitsland gaan is toch het laatste wat ze wilden. Zo zaten daar in de schuilplaats: A.J. Buikema uit Baflo (Groningen), F. Schoemaker, P. Ruiter, J. Lieuwen en mogelijk nog enkele personen.

A.J. Buikema

J. Lieuwen

P. Ruiter

F. Schoemaker

Na veel samenzang kreeg de dominee het signaal dat iedereen veiliggesteld was en gaf hij de organist een seintje dat deze mocht afronden. Uit de ruimte onder de orgelpijpen ontsnapte een onhoorbare zucht. De voorganger sprak de Aäronitische zegen uit (zegen van de priester Aäron): “De Here zegene u en behoede u; de Here doe Zijn aangezicht over u lichten en zij u genadig; de Here verheffe Zijn aangezicht over u en geve u vrede”. Hij sprak   het uit over de mensen onder het orgel, over mensen achter het plafond, over de mensen in de banken en voor wie het ook maar nodig had. Het moet indrukwekkend zijn geweest. Toen werden de mensen weer de wereld ingestuurd met achter de deur nog een barrière te gaan: de vijand. De Duitsers stonden bij enkele uitgangen en zochten naar jonge mannen die geen Ausweis hadden en dus werkend in Duitsland behoorden te zijn. De jonge mannen die ze vonden bleken echter geldige papieren te hebben. Frans Vriend had geen Ausweis maar wel de leeftijd om meegenomen te worden, maar kon ‘met de stroom mee’ wegkomen.

Uiteindelijk gingen de Duitsers met lege handen weg en toen ze het kerkterrein weer hadden verlaten wachtten de duikers nog enige tijd voordat ze uit hun veilige schuilplaats tevoorschijn kwamen. Wat achterbleef waren hun namen en daarmee de herinnering aan deze indrukwekkende gebeurtenis uit een tijd zonder vrijheid.

<– Het persoonsbewijs van Frederik (Frits) Schoemaker die ook onder de orgelpijpen zat. Hij is in 1948 in het toenmalige Nederlands Oost-Indië gesneuveld en begraven op Ereveld Menteng Pulo, Jakarta.