Een sensationele februarinacht anno 1607

auteur: Edwin Vriend
bron: jaarboek 2023, Westfries Archief, Oud rechterlijke en weeskamer archieven, 1357-1858, Inv. nr. 5108, f. 95v t/m 98v.

Afb.: Adriaen van Ostade, De vrolijke boer, ca. 1646, Rijksmuseum Amsterdam en Jacob de Gheyn, Soldaat die de pan van zijn roer sluit (nr. 17), ca. 1600, Rijksmuseum Amsterdam

Op de avond van 12 februari 1607 teistert een dubieus gezelschap bestaande uit vier manspersonen verschillende bewoners aan de Noorderdijk. De gebeurtenissen die deze avond plaats hebben gehad worden enkele dagen later tegenover de schepenen van Broek nauwkeurig uit de doeken gedaan door een zevental Andijkers. Aan de hand van deze getuigenverslagen is geprobeerd een reconstructie te maken van de wonderlijke taferelen die zich deze avond aan de dijk hebben afgespeeld.

De twijfelachtige eer een hoofdrol te hebben in dit verhaal valt ten deel aan vier jonge mannen die op het moment van het verhoor gevangen zitten in Grootebroek. Het gezelschap heeft zich bij het eerste ‘huisbezoek’ voorgedaan als Rooroets, een Rode Roede was een soort gerechtelijk ambtenaar. Een zekere Pieter Cornelisz., afkomstig uit Hoogwoud en 28 jaar oud, zou de kapitein van het stel zijn. Verder bestaat de groep in het gevang nog uit de 25-jarige Jaap Cornelisz. Heerts uit Oosterblokker, de 26-jarige Hendrick Jarges uit de Hanzestad Lübeck en de 21-jarige Carsten Andriesz. van Ansloo (hier werd in deze tijd Oslo mee aangeduid). Het betreft dus een internationaal gezelschap, gezien de herkomst van de heren lijkt het voor de hand te liggen dat ze elkaar kennen uit de Sontvaart: de handel en scheepvaart in het Oostzeegebied.

Terug naar de Noorderdijk op deze donkere februariavond. De 42-jarige Nanne Jansz geeft aan hoe er lestleeden maendach avonts ontrent seven uuijren aen zijne deure cloppende gecommen zijn eerst drie ende daernaer noch een manspersoone elcx met een selve lantze haer wreedelick ende tirannelick vertoonende. De schrik vliegt hem om het hart, gewapenderhand lopen de vier mannen zijn erf op, bewerend dat ze Rode Roeden zijn beschuldigen ze Nanne Jansz. ervan dat hij dieven verstopt. Het blijft niet bij uiterlijk vertoon, de ramen van zijn huis worden met de lansen stukgeslagen, het hooi wordt doorstoken maar naar een verscholen dief wordt tevergeefs gezocht. Nanne Jansz. vraagt de heren of zij gemack zouden houden vermits hij een jonge craemvrou hadde, en of ze nu eieren willen hebben of iets anders, hij zal het ze geven. Binnen krijgen de mannen bier te drinken, toch is Nanne verre van gerust: ze hebben een lont, kaars en een bosje zwavelstokken bij zich, één verdwaalde vonk en de gevolgen zijn niet te overzien. Tegenover de schepenen verklaart hij hierover dat hij langen tijt hadde gevaren maer noijt in meerder perijckel van zijn leven was geweest sou t scheen. Nadat de leider van het stel een glas melk te drinken krijgt, waar overigens keurig een halve stuiver voor wordt betaald, wordt Nanne verordonneerd de groep per schuit naar de waert aenden Boede te brengen. En nadat er zo twee hachelijke uren verstreken zijn wordt de groep door Nanne met de schuit afgezet ten huijse van Joost Evertsz.

De 55-jarige Joost Evertsz. moet vlakbij de herberg aan de Boede hebben gewoond, het lijkt erop dat ze zijn huis links hebben laten liggen. Wat Joost wel te melden heeft, is dat er van zijnen bleeckvelt genomen waeren drie hembden doch niet weetende wije die genomen hadde, ende dat hij dien s’anderen daechs wederom hadde gecregen. Uit het verslag kan gereconstrueerd worden, dat de mannen zich rond dit tijdstip rondom het huis van de 25-jarige Ariaen Jacobsdr. bevinden. Ariaen is gehuwd met Pieter Ariaensz., hij is nog niet thuis op dit late uur en op het moment dat ze ’s avonds rumoer hoort buiten is ze aanvankelijk in de veronderstelling dat hij thuiskomt. Ze had haeren veijnster op schoven om daernaer te sijen ende zij getuijge siende veel volcx vloeckende ende swerende hadde haeren vijnster weder toegeslooten. Als de groep vervolgens brutaal binnenstormt door de deur, loopt Ariaen deur verbaestheijt naar buiten, haar kinderen en alles in huis achterlatend. Op het moment dat de mannen haar huis weer verlaten hebben en sij getuijge weder in huijs was gecomen hadde bevonden dat den hont inden borst was gesteecken maer ende hadden niets mede genoomen. Even later in de herberg op de Boede blijkt het er nog een stuk minder onschuldig aan toe te gaan.

 De 30-jarige Jacob Sijmsz. is op dat moment de waard van de herberg aan de Boede, hij verklaart dat lestleeden maendach ’s nachts bij gissinge ontrent x uuijren aen zijnen huijse zeer furieuselick zijn comen cloppen de vijer gevangenen alhijer bij haer hebbende elcx een halve lance. De vrouw van Jacob doet de deur voor ze open, de mannen lopen de herberg in en Pieter Cornelisz. uit Hoogwoud was van meninghe soo ’t scheen zijn (Jacob Sijmsz.) huijsvrouwen broeder die aldaer te waerschap gecomen was ende opt bedde lach te deursteecken. De zwager van de herbergier overnacht juist deze onfortuinlijke avond in de herberg en ontsnapt ternauwernood aan een wisse dood; Pieter Cornelisz. blijkt wegens de nauwicheijt vanden gangh onvoldoende te kunnen manoeuvreren met zijn lange lans, door de jongeman uit Blokker wordt hij uiteindelijk verhinderd Jacobs zwager te doorsteken. Ondanks het gestoetel en rumoer in de herberg ligt Jacob dan nog op bed, als herbergier zal hij  wel wat drukte in de late avonduren gewend zijn. Het gezelschap komt voor zijn bed staan en beveelt hem: flucx op ghij hebt dijeven aengehouden, bijer gesloocken[1] ende oock den impost[2]niet betaelt wij zijn rooroets dijeners flucx op gij moet mede naer Enchuijsen ende morgen ten tijenen zult ghij al te Hoorn moeten wesen. Toen hij opgestaan was maakten ze echter geen aanstalten te vertrekken maar dwongen ze hem bier te tappen, ende zijne huijsvrouwe met grote vreese bevangen zijnde was zeere bevende. De jongeman uit Blokker doet een onhandige poging haar gerust te stellen, vreest niet het sal wel ten beste comende. Nadat de jongemannen tien bier achterover hebben geslagen, en door de grootste van het stel vermaent ende verschijdentlick geport waeren om te gaen, gaan ze verder naar het volgende adres. Ze waeren wech gegaen sonder oock haer bijer te betaelen, wordt nog vermeld.

[1] Sluiken – Smokkelen [2] Impost – Soort accijns

Rond de klok van elven wordt het huis van Jan Luijtgis door de mannen aangedaan, het gezin ligt dan al onder de wol en wordt opgeschrikt door geschreeuw op hun erf en luid geklop. Er wordt ingebeukt op de deur en enkele ruiten sneuvelen, terwijl er wordt geschreeuwd dat Jan moet opstaan en zich gereed moet maken om mee te gaan. Terwijl een van de vier mannen al bezig is met het binnenklimmen door een stukgeslagen ruit bedenkt Jan zich geen moment. Hij was in haeste geloopen tot twee verscheijden plaetsen meenende aldaer zijn hellebaerdt ofte pongaert[1] te vijnden tot zijnder defentie, tevergeefs zoekt hij echter naar deze wapens die hij ter zelfbescherming ergens in huis heeft opgeborgen. Jan weet met zijn vrouw en zoon buiten te komen, zijn vrouw valt wegens groote vreese en verbaesheijt pardoes in de naastgelegen sloot.

Fragment uitsnede uit het schepenjournaal betreffende de passage over de poging tot doodslag in de herberg aan de Boede: … sijnen lance gevelt hebbende was van meninghe soo t scheen zijn huijsvrouwen broeder die aldaer te waerschap gecomen was ende opt bedde lach te deursteecken waertoe hij niet wel conde comen vermits de nauwicheijt….

 Jan springt ook in de sloot en zwemt naar de nabijgelegen schuit van zijn buurman, maakt deze los en vaart hierin samen met zijn vrouw, via de Boedersluijs richting de dijk. Meest naeckt zoo zij van’t bedde waeren gecomen zitten ze in de schuit, schreeuwend moort, moort buijren stae bij! Het verslag meldt vervolgens hoe Jan geschreij hoorde van zijnen dochter niet weetende off zij levendich off doot ware, kennelijk is ze achtergebleven in het huis. Aangekomen bij de dijk blijkt dat zijn zoon achternagezeten wordt door de vier mannen.

[1] Ponjaard- Soort dolk

Jans roepen om hulp blijkt gelukkig niet aan dovemans oren gericht te zijn, o.a. de 24-jarige Freeck Pietersz. Neeff[1] is gewapend met een hooivork op het nachtelijke rumoer afgekomen. Als hij aankomt is Jan Luitgisz. in een hevig gevecht verwikkeld met de man uit Noorwegen en die uit Hoogwoud, terwijl de andere twee op een afstandje blijven toekijken. Freeck helpt met knokken en een poosje zijn ze twee tegen twee aan het vechten, Jan wordt door een lans geraakt en loopt een steekwond in zijn arm op. Uiteindelijk lijken de indringers het onderspit te delven, want ze zetten het op een lopen. Freeck heeft de smaak te pakken en zet de achtervolging in, hij weet de Noor in te halen en hadde hem mette forck tusschen hals ende schouderen ingeslaechen ende gegreepen.

[1] Vermoedelijk is zijn vader naamgever van de Pieter Neefsberg bij de Kathoek, welke op oude kaarten vermeld staat.

Gravure van een soldaat met roer in de handen, dit was een vuurwapen dat werd gebruikt in de 16e en 17e eeuw en gold als opvolger van de haakbus. De bewoners aan de Noorderdijk blijken anno 1600 niet om wapens verlegen te zitten, er passeert in dit schepenjournaal een klein wapenarsenaal de revue. De indringers blijken bewapend met lansen. Jan Luitgisz. heeft thuis een hellebaard en ponjaard liggen, terwijl Ariaen Olfertsz. over een heus vuurwapen beschikt. Uiteindelijk blijkt de hooivork als standaard boerengereedschap uiterst effectief bij het overmeesteren van de indringers.

Rond ditzelfde tijdstip wordt ook de 30-jarige Ariaen Olfertsz. door zijn buurman geattendeerd op de indringers, ook bij hem geen halve maatregelen; we lezen hoe hij in haeste vant bedde gecommen zijnde hadde zijnen roer[1] genomen met scherp geladen de lont daerop geset hebbende. Gewapend met zijn geladen vuurwapen komt Ariaen zijn buren te hulp, al toesnellend ziet hij drie persoonen op hem aencomen ende eenen opten dijck blijven staende seijde tot hem mannen compt mij niet toe off ick schieter deur. Bevreesd voor het vuurwapen stappen de mannen achteruit, lopen de dijk af en lijken zich min of meer gewonnen te geven. Voor de indringers had het op dat moment overigens heel wat beroerder kunnen aflopen, ware het niet dat er voor hen hulp uit onverwachte hoek kwam; Ariaen verklaart dat hij geschoten zou hebben, hadde zijn moeder hem niet vermaent zulcx naer te laeten waeromme hij sijn roer neder leijde ende liep opt hoij ende greep een hoij forck ende was daarmede vuijt geloopen. Jan verklaart dat door hun gezamenlijk optreden de indringers eijntelicken verheert[2] waren hadden den vlucht genomen zulcx dat zij dien naejaechden ende drie van hen gevangen cregen.

 Enkele dagen later reizen de ‘Noorderdijkers’ naar Grootebroek om ten overstaan van de schepenen Gerrit Jansz. en Jacob Jansz. Tacx te getuigen over de gebeurtenissen die deze avond hebben plaatsgehad. De vier verdachten zitten daar op dat moment veilig achter slot en grendel, hun verdere lot blijft vooralsnog onduidelijk. Het behoeft geen betoog dat deze roerige avond de Andijkers in de vroege 17e eeuw nog lang zal zijn bijgebleven.

[1] Roer – Vuurwapen uit de 16e en 17e eeuw

[2] Verheren – Overmeesteren