De dijk van Andijk

auteur: Koos Groot, Hoorn
bron: Geschreven omstreeks 1946, Jaarboek 2008

De dijk van Andijk is een dijk van een dijk

Daarop speelt zich een wonderlijk stuk af

Dat stuk is zo kleurig als tulpen in mei

Verdiept door de glans die de zon gaf.

De dijk van Andijk, ja, dat is een dijk

Want als je daar bovenop bent

Dan zie je velden, de sloten, de boetjes

De kerken van “Streek” op ’t end.

Draai je je om dan zie je een botter

De zee en een streepje grijs land

Heel in de verte de Staverse boot

Een toren, een dak aan de Mid-friese kant.

Kijk nu naar beneden naar ’t halve dijkje

De kleuterklas speelt daar bedrijvig en luid

Ze “stroffelen” vaak, ze hollen, ze schreeuwen

Juf’s stem komt er niet bovenuit.

Schoollopertjes rossen van dijk op een fiets

Ze “glissen” omlaag met een plank

Ze kakken heel stoer, maar benauwd, op “de stiene”

Zeg je d’r wat van, is ’t: “oh kirrel, jank!”

Onder aan dijk zitten ’s zomers de jongens

Ze roepen de meiden wat na

Op ’t Buurtje zijn ze soms ook te vinden

Bij Louw’s smederij of de winkel van Ka.

In de schuinte van dijk bij de Krimper

Daar rusten de meiden wat uit

Het gymmen was zwaar en de kolfbaan was heet

“Bin je guster op stap weest?” “Sstt., niet zo luid”

Kijk, op de Dijkweg, daar zie je ’t fanfare

De auto’s van Hein, de motoren van Pier

En op zondag fietsen een stel jonge klanten

Op weg naar een kermis, de meid, of ’t bier.

In de week komt de groep die naar school moet

En “verboefd” gaat zwemmen na een snikhete dag

Weet je nog wel achter dijk op de stenen

Hoe fijn – en hoe hard – je daar lag

Die dijk van Andijk dat was echt onze dijk

Je zat daar soms stil met z’n beiden

Wat was de zee vlak, wat was de lucht wijd

Op zo’n avond dat je daar samen vrijden.

Ach, dijk van Andijk met je breed-wijde kijk

Over huizen, de landen, de zee

Je hoort bij ons dorp, zoals ’t dorp hoort bij jou

Zo’n beeld draag je je leven lang mee.