Boerderij – Buurtje 26 Andijk

auteur: Jos Kuin
bron: West Fries Genootschap, Jaap Jonker, Nelly Kroon-Jonker, Dirk Spijker en Toon van der Meer

Op Buurtje 26 te Andijk staat een boerderij die verbouwd is. Het West Fries Genootschap bestede daar in 2019 een artikel aan op de website.


Deze karakteristieke boerderij aan het zogenoemde Padland, dat loopt van ’t Buurtje naar Munnikay, zou omstreeks 1790 gebouwd zijn.
Jaap Jonker, zoon van Jan en Alida Jonker, stelt dat de boerderij dateert uit circa 1755. Enkele tegeltjes uit de schouw, die in zijn bezit zijn, zouden hierop duiden.
De boerderij is generaties lang in het bezit geweest van de familie Jonker.
De stolp is bewoond tot 1963 en is daarna in gebruik voor veestalling en hooiopslag.
Het adres anno 2019 is Buurtje 26.

Vastlegging
Eind juni 2019 zijn er door Ina Broekhuizen en Jan Smit foto’s gemaakt van de boerderij. Sam Bruin tekende de plattegrond. Eigenaar Simon van der Meer en zijn hulp Kitty Smit gaven die ochtend een rondleiding.
In de maanden daarna zijn er door buurtbewoners werkzaamheden verricht aan de boerderij. Enkele foto’s daarvan zijn gemaakt op 26 oktober 2019.
Schriftelijke gegevens over de boerderij en zijn bewoners zijn verkregen van Jaap Jonker, Nelly Koorn-Jonker, Dirk Spijker en Toon van der Meer. De oude foto’s en de getekende plattegrond met aanduidingen in alle vertrekken zijn afkomstig van Jaap Jonker.
Hieruit is onderstaand verslag samengesteld. Hartelijk dank aan allen die hieraan meewerkten.

Bewoningsgeschiedenis
De boerderij is mogelijk gebouwd door Cornelis Mantel (timmerman/aannemer te Andijk) de vader van Grietje Mantel.

Eerste eigenaar
Lieuwe Willems
, geboren in ± 1730, huwt op 02-02-1755 met Grietje Cornelis Mantel.
Onbekend is hoe Lieuwe en Grietje aan de boerenwoning zijn gekomen.
De boerenplaats moet voor 1800 gebouwd zijn, drie buitengevels zijn geheel van hout.
Op een oude getekende kaart uit ± 1655 is op deze plek al een boerenplaats ingetekend.

Lieuwe Willems overlijdt in 1792 te Andijk, Grietje in 1815 ook in Andijk.
Grietje, dochter van Lieuwe en Grietje Willems, wordt geboren 04-07-1762. Ze trouwt op 13-05-1787 met Jacob Mienkes Jonker, geboren in Venhuizen op 15-08-1762. Ze krijgen vijf kinderen. In leven blijven Pieter, Cornelis en Lieuwe.
Vermoed wordt dat dit gezin altijd bij de ouders van Grietje hebben ingewoond en ook alle werkzaamheden verrichtten na het overlijden van Lieuwe Willems.
Grietje Lieuwes overlijdt in 1804.

Tweede eigenaar
De bezittingen gaan na het overlijden van Grietje Mantel, echter pas in 1822, naar Jacob Mienkes Jonker en zijn kinderen Pieter, Cornelis en Lieuwe.
De boerderij en het meeste land wordt toebedeeld aan Pieter Jonker, die het bedrijf al runde.
Pieter Jonker, geboren op 30-09-1790, was op 24-08-1817 in Andijk getrouwd met Immetje de Vries.

Derde eigenaar
Pieter en Immetje vertrekken in 1829 naar Wervershoof. In dat jaar worden enige percelen land, de boerderij, het wagenhuis en de boet verkocht aan zijn broer Cornelis Jonker voor een bedrag van 11.000 gulden.
Cornelis Jonker, geboren op 04-12-1797, trouwde op 09-04-1820 met Jannetje Schuurman. Zij krijgen drie kinderen: Jan, Grietje en Klaasje.
Op 07-04-1836 overlijdt Jacob Jonker.

Vierde eigenaar
Jan Jonker
 wordt in 1868 de nieuwe eigenaar. Bij de verdeling wordt de boerderij geschat op 3000 gulden.
Jan is geboren 23-01-1821 en trouwt op 07-04-1842 in Andijk met Maartje Schuurman. Er worden vier kinderen geboren, in leven blijven Cornelis, Marijtje en Jacob.
Jan Jonker is samen met drie zwagers de eerste ‘industrieel’ (fabrikant) op Andijk. Zij stichtten de Meestoof, gebouwd voor de verwerking van meekrap tot rode verfstof.
Jan Jonker overlijdt op 06-08-1889.
Zijn zoon Jacob wordt eigenaar van de boerderij, waarvan de waarde wordt geschat op 4000 gulden.

Vijfde eigenaar
Jacob Jonker
, geboren 14-11-1850, is getrouwd met Marijtje Prins. Ze krijgen acht kinderen. In leven blijven Maartje, Willem, Jan, Cornelis en Dirk.
Dirk was pionier bloembollenteler op Andijk West. Hij is de naamgever van de Dirk Jonkerlaan.
Jacob Jonker overlijdt op 04-10-1903 in Andijk.
Na zijn overlijden lootten twee van zijn zoons, Willem en Jan, wie op welke boerderij zou komen.
Jan komt op de boerderij en Willem op de boerderij daarnaast. Deze boerderij is in 1932 door hooibroei verbrand.
Bij de verdeling had de boerenplaats van Jan een waarde van 4000 gulden.

Zesde eigenaar
Jan Jonker
, geboren op 19-11-1877, trouwde op 26-04-1910 in Andijk met Trijntje Kooijman. Ze krijgen vijf kinderen: Willem (1903), Marijtje (1905), Jacob (1909), Nelly (1915-2016 overleden in Argentinië) en Jan Cornelis (1919).

Zevende eigenaar
Jan Jonker overlijdt op 07-10-1949 in Andijk. Trijntje Kooijman overlijdt op 21-06-1952. De boerderij gaat naar de erven Jonker.
Jan Cornelis Jonker, geboren 20-02-1919, wordt de eigenaar. Hij is gehuwd met Alida Kneppers.
In 1963 wordt de boerderij verkocht en verhuist de familie Jonker naar de Kleingouw in Andijk.

Achtste eigenaar
Sinds 1963 zijn gebroeders Van der Meer uit Andijk eigenaar van de boerderij.
Anno 2019 is Siem van der Meer de eigenaar.

Beschrijving
De beschrijving van de boerderij is samengesteld uit gegevens afkomstig van Nelly Koorn-Jonker en haar neef Jaap Jonker.

Zeumerkamertje
We beginnen de beschrijving met het woongedeelte, van noord naar zuid.
Aan het eind van de koegang, in de noordwesthoek, was het ‘zeumerkamertje’. Vandaaruit had men zicht op de dijk en het Padland (Buurtje), zodat men kon zien of er volk aankwam. Tussen ±  1925 en 1930 is dit zomerkamertje gemaakt, er werden twee stallen voor afgebroken. Hier woonde men in de zomer. Later werd er ook een kacheltje geplaatst, dan kon men er eerder in de lente tot later in de herfst zitten.

Naast dit zomerkamertje was de gang met de voordeur. Daarnaast respectievelijk de woonkamer, het ‘middeles’ en het ‘voores’.
De kamer waar gestookt werd, werd ‘weuning’ of ‘achteres’ genoemd maar meestal ‘woonkamer’. Het ‘middeles’ ofwel de mooie kamer was gemeubileerd met onder andere een zogenoemde chiffonière en een tafel met vier mooie stoelen. Deze kamer werd alleen gebruikt voor visite of als de dokter of de dominee kwam.
De meest zuidelijk gelegen kamer was het ‘voores’. Daar stond een kachel met een lange pijp naar de schoorsteen. Later stond hier tulpen- en irissenplantgoed, want er kon hier gestookt worden. Ook werden er pootaardappelen bewaard. Die stonden eerder op zolder boven de woonkamer. Bij vorst moest daar erg veel dek overheen. Zo tegen de kerst moesten de spruiten eraf gehaald worden. Bij een strenge winter waren er lange spruiten.

Rond 1900 had men in het voores een mooi uitzicht naar alle kanten: in het noorden de vier watermolens, in het westen het dorpscentrum met school, kerk en gemeentehuis, in het zuidwesten de meelmolen van Tuytel, in het zuiden een paar boerderijen en de ruimtelijke weidsheid van de polder met uitzicht op de Streek, en in het oosten, omzoomd door zwaar geboomte (in de zomer) de nederzetting Munnikay.
De zaadkamer was om de hoek, dit was vroeger de kaaskamer. Deze kamer werd gebruikt voor het uitzoeken van erwten en bonen e.d. Dit had te maken met de ligging van deze ruimte: aan de zuidkant dus veel lichtinval. Later stond hier tegen het raam ook een pelderstafel.

Meidenbedstee
De zogenoemde meidenbedstee had aan twee kanten deuren: aan de kant van de kaaskamer en aan de kant van het middeles. In deze bestee is later een geheime bergplaats gevonden met daarin blikken met voedsel uit de Tweede Wereldoorlog gevuld met aardappelen, uien en wortelen, hutspot dus, en aardbeien.
In ’t middeles stond een ledikant. Dat was eerst bestemd voor visite, later sliepen vader en moeder Jonker hierin. In de zuidwesthoek stond de zware brandkast en de noordoosthoek een sierkastje.
De doorgang tussen middeles en weuning/achteres werd het spin genoemd. In de winter stond in de woonkamer een grote Junkerkachel. Bij veel regenval kwam soms bruin water via de schoorsteen de kamer binnen. Ook de gootafvoer raakte dan verstopt door riet en dergelijke.

Keuken
De gang liep tussen de woonkamer en het zeumerkamertje. De keuken bevond zich ten oosten van het zeumerkamertje, op de noordwest kant. Tegen het raam aan was een Junker-geiser op butaangas. Naast het aanrecht was een niet-uitgehakte stal. Hier stond de voormalige zoutkist, zwart geteerd of geverfd, gevuld met levensmiddelen. De keuken was met een gordijn afgescheiden van de rest van de stal. In de keuken werd ’s zomers een tafel gezet om doordeweeks aan te eten. Daar was het lekker koel.
Er werd gekookt op een elektrisch fornuis annex kookplaat. Achter het gordijn op een stal stond de wasmachine: een houten kuip met een ronddraaiend geval en een wringer opgebouwd aan één kant. Hier hing ook een schommel voor de kinderen.
Rechts van de voordeur was een waterkelder met water voor huiselijk gebruik. Deze kelder liep via de dakgoot en een afvoer vol.

Brief uit Argentinië
Tante Nelly Koorn-Jonker, dochter van Jan en Trijntje Jonker, schrijft vanuit Argentinië informatie over haar ouderlijk huis.
‘Wij woonden in het voores. Daarin waren vier kasten, twee grote hang- en legkasten en tegen de buitenmuur ook twee kasten, in het midden een deur met glas. In het hele huis zaten 21 kasten dus met schoonmaak leek er nooit een einde aan te komen. De kachel werd tot 1 mei gestookt en niet meer na de schoonmaak. Op die kachel werd een dekentje voorverwarmd, dat namen we mee naar bed voor onze koude voeten of we kregen een warme kruik. In de bedsteden zaten dwarse planken, de lanings en een uitneembare plank: de sponde. Verder kussens en peluws gevuld met kapok, kippenveren of haverdoppen, stromatrassen of zeewiermatrassen.
We wasten ons bij de gootsteen met koud water of met de gevulde lampetkan met een schaal. De was werd gedaan in een tobbe op een houten driepoot met een geribbeld wasbord. Later kwam de velowasmachine: een houten kuip op poten.

Er stond een geëmailleerde vulkachel met een hoge kolomhouder die volgestort werd met antraciet. Die vulkachel plofte soms. Later kwamen er kolenhaarden en nog weer later heteluchtkachels.
Het ‘huisje’ (wc) stond op de slootkant aan de kapberg vast, in de noordoosthoek van de kapberg. We moesten altijd buitenom. Later, toen de koeien weg waren, was de wc in de zuidoosthoek van de boerderij.
Mijn ouders sliepen in de kamer (lekker warm) en zus en ik ook want daar waren twee bedsteden. Willem en Jacob in de koegang, dat was eigenlijk een bedstee voor de knecht en Jan in een ledikantje in het middeles.’

Inhoek
Volgens tante Nelly heette de noordoosthoek de Inhoek. Op de stookplaats daar werd gekookt, vroeger met een open vuur, later op een vuurduvel. In vroeger tijden stond er ook een tafel met stoelen. In de winter zat men doordeweeks overdag vlak bij de koeien. De kachel hoefde zodoende alleen ‘s avonds aangemaakt te worden.
De schoorsteen in de Inhoek trok heel slecht. In de jaren dertig heeft Maarten Beemster er van hout een stuk opgezet, daarna trok de schoorsteen als een tierelier. Voor elke koe of kalf was een bepaald aantal slagen van de pomp gerekend. Later was hier een elektrische pomp (na ±1927). Deze pomp werd later ook gebruikt voor het darsen, hij werd dan met lange snoeren op het land gezet.
Achter de stookplaats bij de Inhoek was een pomp voor water voor de koeien. Het water ging via goten naar het vee aan de noordkant en aan de oostkant (jongvee).
Naast de stookplaats was een kast en daarnaast de bedstee van de knecht, die ingebouwd was in de berg.
Aan de oostkant aan het einde van de groep was vroeger een kraan. Het afvalwater liep door buizen onder de grond naar de sloot aan de oostkant.

Hooitijd
Tussen de stookplaats van de Inhoek en de stallen voor het kleinvee waren deuren voor het lossen van schuiten hooi. Het werd hier opgestoken doordat er een luik in de zolder was en vervolgens verder doorgegeven naar boven. Er waren altijd wel vier of vijf mensen nodig voor dit werk. Voor het lossen van de schuiten hooi hielp vaak personeel van Maarten Beemster mee. Dit werd later verrekend en zodoende kon het andere personeel op het land blijven. Op deze plaats is Klaasje Jonker tijdens het spelen van de zolder gevallen en dodelijk verongelukt.

Vanaf de achterdeur bij de ‘klein koeies’ was een smal padje naar de deur van het voores en van de deur van het voores was er een padje het zuidwesten in, hierlangs stond de waslijn, en mogelijk langs de sloot verder naar de brug.
De brug ongeveer waar nu de dam ligt werd in de hooitijd uitgenomen. Vaak was er dan alleen nog een balk zodat de mensen er toch overheen konden.
De brug vanaf de voordeur naar het Padland is mogelijk van later datum. Ook deze was uitneembaar in de hooitijd. Op de kadasterkaart van 1833 lijkt het alsof er toen een brug aan de westkant was met een pad over het land waar nu de Bakkerstraat is, richting het Buurtje (dit is onder voorbehoud, het is niet zeker).
Tante Nelly schrijft over de brand (in 1932) in de boerderij die naast het beschreven pand stond, het volgende: ‘Jacob Jonker, die er toen in woonde, was een rommelige boer. De boerderij stond ‘s nachts in brand. Mijn moeder was er op voorbereid want het hooi broeide zo erg. Ze hadden al veel naar buiten gesleept maar het brandde toch. Moeder had wat haar lief was in de brandkast gestopt en een kussensloop klaar om bepaalde dingen in te stoppen als het nodig was.’
De verbrande boerderij had de stallen aan de noordkant, het kleinvee stond aan de westkant. Aan de zuidkant bevonden zich de paardenstallen en grote deuren voor de wagens. Men woonde aan de oostkant.

Kapberg
De kapberg achter de boerderij, gebouwd circa 1840-1850, is afgebroken in 1959. Deze kapberg had een schuine pannenspiegel. Er is nog een restant van de oude stal van deze kapberg te zien. De stenen hier zijn prachtig afgesleten op de plaats waar de poten van de koeien stonden. In de kapberg stond voornamelijk jongvee en paarden en er werd stro in opgeslagen. Tante Nelly schrijft: ‘Haast alles was eruit gesloopt, aan één kant waren nog stallen. Daar was vroeger in het midden de hooiberg en op zolder lagen pakken stro.
Er was een brongasketel maar na het droogvallen van de Wieringermeer gaf die veel minder.
Deze gasketel werd vroeger ook wel gevoed door vier kleinere gasketels. Soms liepen lange buizen door het land, zo was er helemaal aan de zuidoostkant op het hoekje zo’n hulpketel.
Na het afbreken van de kapberg stonden de tulpen, irissen en krokussen in de berg met de ventilator ervoor. Alles in houten bakken en later in gaasbakken. Die werden vanuit de schuit doorgegeven, twee bakken tegelijk en dat zo vanaf de oostkant, waar de schuit lag, de berg in.
De berg was eerst met grond, later opgevuld met zand en hierop metselstenen afgestreken met cement afkomstig van een gesloopt schuurtje.
Toen Van der Meer is 1965 weer koeien neerzette op de stallen bleken die aan de kleine kant te zijn. De koeien waren in de loop van de tijd groter geworden.

Tuinbouw
In 1925 stapte Jan Jonker over van veeteelt op tuinbouw. Jaap Jonker vertelt: ‘Toen mijn vader Jan zes jaar oud was, werd er boelhuis van het vee gehouden. Met de overschakeling van veeteelt naar tuinbouw was het werkpaard Caesar overbodig en hij kon dus verkocht worden. Jan kon lezen en schrijven met het paard, hij was dus wekenlang ontroostbaar en van de rel van de verkoop van Caesar.
Tante Nelly schrijft: ‘Toen vader overging naar tuinbouw was alles nieuw. Toen er nog koeien waren verbouwde hij alleen suikerbieten.’ En in de tweede brief: ‘Ik weet er nog van dat er koeien op stal stonden. Maar dat was toen voor de boeren een slechte tijd en oom Willem en oom Jacob hadden er geen zin in. Met de tulpenbollen ging het goed dus zijn ze overgegaan op bollenteelt. Er was een grote koegang en een kleine koegang. De grote koegang is gebleven. Alle stallen zijn uit de kleine koegang gehakt. Daar in de hoek bij de achterdeur is toen een wc gekomen.’
Volgens Jaap Jonker was er rond 1925 al een crisis in de veehouderijsector. Veel boeren schakelden over op de bollenteelt. Per Rijnlandse roede2 (RR2) gaf dat een tien keer hogere opbrengst.

Mooie ‘oude dame’ verdient opknapbeurt
In de Andijker van 30 oktober 2019 werd de ‘opknapbeurt’ omschreven. Hierbij hielpen de buren van Simon. Waar hij heel erg gelukkig mee was.

Artikel in ‘De Andijker’ 30 oktober 2019