Andijkers op Java 1923-1946
auteur: Meindert J. Prins
bron: Jaarboek 2010
Aan het einde van de 19e eeuw en in het begin van de 20e eeuw woonde op de Geuzenbuurt het gezin van Gerrit Prins Jbzn en zijn vrouw Wijntje Vriend Nd.
Hij was geboren op 24 juni 1863 op de Geuzenbuurt. Zijn ouders waren Jacob Prins Pzn en Anje Spoelstra, die in Lutjegast, Groningen, was geboren en naar Andijk was gekomen in 1848 als stiefdochter van ds. J.T. Bijzitter, die van 1848 tot 1852 op Andijk stond als een van de eerste predikanten van de Gereformeerde Kerk. Wijntje Vriend was geboren op 31 oktober 1864 en haar ouders waren Nanne Vriend Pzn en Jantje de Jong, die in Opperdoes was geboren en getogen.
De familie Prins was in de 19e eeuw langzamerhand overgeschakeld van veeteelt en melkveehouderij naar akkerbouw en zaadteelt. Gerrit Prins Jbzn begon in de laatste jaren van de 19e eeuw met de zaadhandel, die later door zijn zoon Nanne Prins werd overgenomen en uitgebreid tot er in de jaren 50 van de vorige eeuw een einde aan kwam. De bloembollenteelt was toen belangrijker geworden en nam ook minder tijd in beslag.
Grietje Prins en Simon Brouwer met dochtertje Immy
Gerrit Prins en Wijntje Vriend waren op 24 april 1885 getrouwd en kregen 12 kinderen waarvan er drie als baby overleden:
Jacob, geboren op 20 mei 1886
Nanne, geboren op 18 juli 1887
Anje, geboren op 28 maart 1889
Jantje, geboren op 30 augustus 1890
Ebeltje, geboren op 22 januari 1894
Pietertje, geboren op 21 december 1895
Jan, geboren op 27 januari 1897 en overleden op 12 februari 1897
Jan, geboren op 15 januari 1898
Pieter geboren op 13 november 1899
Grietje, geboren op 21 augustus 1902
Willem, geboren op 30 juni 1904 en overleden op 28 september 1904
Willem, geboren op 11 september 1907 en overleden op 22 oktober 1907
In dit artikel zal ik, als achterkleinzoon van Gerrit Prins en Wijntje Vriend, wat aandacht geven aan hun tweede dochter, mijn oudtante Jantje (tante Jant) en aan hun jongste dochter, mijn oudtante Grietje, en haar echtgenoot, mijn oudoom Simon Brouwer, om hun lotgevallen aan de vergetelheid te ontrukken.
Er werd door de oudere dochters veel geholpen in het drukke gezin. Jantje Prins kreeg echter de gelegenheid door te leren en volgde de verpleegstersopleiding aan het Juliana Ziekenhuis in Amsterdam. Daar behaalde ze in 1915 haar verpleegstersdiploma op 24 jarige leeftijd. Het was altijd haar ambitie geweest om als zendingsverpleegster te werken in Nederlands-Indie.
Vanaf 1883 waren er zendelingen werkzaam in het sultanaat Djokjakarta op het eiland Java. In 1900 werd daar, met steun van de sultan Hamenkoe Boewono VII, door dokter J.G. Scheurer, de pionier van de medische zending, het Petronella Hospitaal opgericht. Onder leiding van de artsen J. Offringa en K.P. Groot groeide dit hospitaal uit tot het grootste ziekenhuis van Midden-Java met 10 artsen en 1200 bedden. Daarbij waren er in de omgeving nog 20 hulphospitalen en poliklinieken. Dit alles was een onderdeel van het grote zendingsapparaat van de Gereformeerde Kerken in Nederland en Djokjakarta was hiervan het middelpunt op Java.
Het verlangen van Jantje Prins was om als verpleegster te worden aangenomen voor werk als zendingsverpleegster in dit Petronella Hospitaal. Tot haar grote teleurstelling echter werd ze als ‘lichamelijk ongeschikt’ afgekeurd voor werk in de tropen. Maar ze voelde zich zo geroepen tot deze taak dat ze na verloop van tijd en na rijp beraad besloot om op eigen risico naar Java te reizen en daar als verpleegster werk te zoeken. Zij vertrok op 28 september 1923 en vond al gauw werk in een neutraal ziekenhuis in Soerabaja. Zij was daar zo bekwaam in haar werk dat ze al na een jaar werd benaderd door het Petronella Hospitaal en op 1 januari 1925 begon ze daar haar zegenrijke werk. Altijd deed ze haar werk opgewekt, altijd was ze bereid en hulpvaardig en ze had veel gelegenheid om met haar patienten over haar geloof en over Gods grote liefde te praten. Ze werd al gauw bevorderd tot hoofdverpleegster.
Ruim twee jaar voordat Jantje Prins naar Java vertrok, was er in de zomer van 1921 een jonge onderwijzer aangenomen op de ‘School voor Geref. L.O.’, L.O.’, de latere Dr. A. Kuijperschool. Dit was Simon Brouwer, geboren op 14 mei 1902 in Hilversum. Zijn vader was politieman in Amsterdam. In die jaren was het moeilijk voor onderwijzers om een vaste betrekking te vinden en zijn werk in Andijk was dan ook een tijdelijke benoeming. Toch bleef hij 5 jaar aan de school verbonden en leerde hij in die tijd Grietje Prins, de jongste dochter van Gerrit Prins en Wijntje Vriend, kennen. In 1926 kwam er een einde aan zijn werk op Andijk en begon hij zijn werk aan een school in Hilversum.
Zuster Jantje Prins bij het kraambed van Matha Maria Groot-Oldeboom
Op 27 oktober 1927 trouwden Simon Brouwer en Grietje Prins in Andijk en op 9 mei 1929 werd hun dochter Immy in Hilversum geboren. De werksituatie bleef moeilijk voor onderwijzers in Nederland en door correspondentie met Jantje Prins kwamen ze er achter dat er grote behoefte aan onderwijzers was op Java. Zo vertrokken ook zij met hun baby op 17 december 1929 naar Java, waar zij zich vestigden in Magelang, ongeveer 40 km van Djokjakarta. Hier werd Simon Brouwer eerst onderwijzer aan de Javaanse school, later aan de Nederlandse school en weer later werd hij leraar aan de MULO.
Hun gezin breidde uit in die jaren en in Magelang werden geboren: Klaas op 12 oktober 1931, Gerrit op 30 januari 1933, Willem Jacob op 4 september 1935, Jacob Nanne op 22 februari 1937, Jan Peter op 6 november 1938 en weer een dochter, Wijnanda Johanna op 23 oktober 1940. Simon Brouwer was een goede vader, hij plaagde zijn kinderen op een goede manier en hield van een grapje. Ook kon hij geweldig vertellen. Hij kwam altijd thuis onder de middag en na de maaltijd vertelde hij elke dag een verhaal. Vaak was dat een vervolgverhaal uit een boek dat hij had gelezen. Als onderwijzer en leraar stond hij bekend om zijn prachtige vertellingen. Er was in al die jaren veel contact tussen Jantje Prins (tante Jant) en het gezin Brouwer.
In Andijk waren Gerrit Prins en Wijntje Vriend allebei overleden in 1939; Wijntje na een langdurige ziekte op 75-jarige leeftijd op 19 juni en Gerrit 3 maanden later op 11 september op de leeftijd van 76 jaar. Acht maanden later werd Nederland door de Duitse luchtmacht en het Duitse leger overrompeld, gebombardeerd en voor 5 jaar bezet. Reizen tussen Nederlands-Indie en Nederland was voorlopig onmogelijk.
In 1930 was dokter K.P. Groot directeur van het Petronella Hospitaal geworden. Hij was op 28 januari 1888 in Enkhuizen geboren, als zoon van de Andijkers Simon Groot en Grietje Schuurman. Zijn ooms Nanne Groot en Nanne Sluis hadden op 1 juli 1867 in Andijk de zaadfirma Sluis & Groot opgericht, maar verhuisden het bedrijf in 1872 naar Enkhuizen. Dokter K.P. Groot’s vader werd in 1875 mede-directeur van Sluis & Groot en verhuisde ook naar Enkhuizen. Een andere familieband tussen de drie firmanten waren hun echtgenotes. Alle drie waren ze getrouwd met een dochter van Jan Schuurman, een vooraanstaande boer in Andijk. Nanne Sluis was getrouwd met Marijtje Schuurman en Nanne Groot met Antje Schuurman.
Dokter Klaas Pieter Groot was op 22 februari 1917 in Delft getrouwd met Neeltje Boot. In 1918 vertrok hij als zendingsarts met zijn vrouw en hun op 17 december 1917 in Amsterdam geboren dochter Margaretha Nellie naar Java waar hij jarenlang een dokterspraktijk had in Soerakarta.
Daar werd op 10 mei 1919 hun dochter Helena Anna en op 3 juli 1922 hun zoon Simon Klaas Pieter geboren. Op 10 april 1931 overleed zijn vrouw Neeltje in Semarang. In het daaropvolgende jaar hertrouwde hij in Hilversum op 17 augustus met Martha Maria Oldeboom. Zij was een kleindochter van zijn oom Nanne Sluis en was op 28 november 1892 ook in Enkhuizen geboren. Een van de hulphospitalen van het Petronella Hospitaal was de Kraamvrouwen- en Kinderkliniek ‘Lempoejangan’. In het begin van de jaren 30 overleed zuster Enserink die aan het hoofd van de kliniek stond. Dokter K.P. Groot, die in 1930 directeur van het Petronella Hospitaal was geworden, benaderde Jantje Prins om de leiding van deze kliniek over te nemen. Hij was ervan overtuigd dat zij daarvoor de aangewezen persoon was. Zij zag aanvankelijk erg tegen deze verantwoordelijkheid op, maar dokter Groot hield aan en ze nam deze benoeming aan.
Jantje Prins
Onder haar leiding kwam de kliniek tot grote bloei. Ze had zowel eenvoudige als vooraanstaande en adellijke Javaanse, Chinese en Europese dames onder haar patiënten. Ook de vrouwen van de Sultan kwamen naar haar kliniek voor een bevalling. Ze had ook een auto, een Fiat, waarmee ze soms naar de woningen van patiënten reed om nazorg te geven. Om deze reden kwam ze ook wel in het paleis van de Sultan. Niet alleen vrouwen en kinderen werden in de kliniek verpleegd, een Javaanse boer die op zijn rijstakker door een tijger was aangevallen en aan het beest wist te ontsnappen, sleepte zich naar de kliniek van Jantje Prins en werd ook verpleegd tot hij weer voldoende geheeld naar zijn gezin en werk terug kon gaan.
De tweede echtgenote van dokter Groot, Martha Maria Groot-Oldeboom, kwam ook naar de kliniek voor de geboorte van hun eerste baby, Maria Martha, op 22 augustus 1934. Ondanks al haar drukke werk nam Jantje Prins altijd elke gelegenheid te baat om naast de lichamelijke verzorging ook aandacht te geven aan de geestelijke verzorging van haar patiënten. Tallozen hebben van haar vernomen van Gods grote liefde.
Voor al haar toewijding werd Jantje Prins tot haar grote verrassing op 31 augustus 1940, de dag na haar vijftigste verjaardag, benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje Nassau.
Na de Japanse aanval op Pearl Harbour op 7 december 1941 verklaarde ook Nederlands- Indie de oorlog aan Japan, mede met de bedoeling Australië te vrijwaren voor bezetting door Japan. Er volgde toen een algemene mobilisatie en mannen werden opgeroepen zich te melden voor dienst als landstormer bij het K.N.I.L. Ook Simon Brouwer meldde zich en werd sergeant bij de landstorm, hij was toen 39 jaar oud. Op 1 maart 1942 landde het Japanse 16e leger op Java en op 9 maart 1942 gaf het K.N.I.L. zich over. Hoewel niemand dat toen besefte, betekende dit het einde van Nederlands-Indië als kolonie van het Koninkrijk der Nederlanden. Alle ongeveer 65.000 manschappen van het K.N.I.L. werden krijgsgevangen gemaakt.
Simon Brouwer was een van hen. Hij heeft geen afscheid van zijn gezin kunnen nemen. Wel heeft zijn vrouw Grietje nog de gelegenheid gehad om hem op te zoeken en afscheid te nemen in kamp Tjilatjap op Zuid-Java. Vandaar werd hij met andere krijgsgevangenen vervoerd naar Thailand om daar met vele anderen onder barbaarse omstandigheden en onder het uiterst wrede toezicht van Japanners mee te werken aan de aanleg van de 415 km lange Birma-Thailand spoorlijn. Er werd vanaf Birma en vanaf Thailand aan deze spoorlijn gewerkt. In oktober 1943 overleed hij daar aan dysenterie. Zijn vrouw en kinderen vernamen zijn overlijden pas twee jaar later in de herfst van 1945. Zijn graf is te zien op het ereveld Kanchanaburi in Thailand. Slechts 40% van de K.N.I.L. krijgsgevangenen overleefde deze harde slavenarbeid.
Ook de Nederlandse en andere Europese burgers ontkwamen niet en werden vanaf mei 1942 systematisch uit de Indische samenleving verwijderd en in interneringskampen opgesloten. Zo werd ook Grietje Brouwer-Prins met haar kinderen naar het Jappenkamp Moentilan gebracht. Ze konden vrijwel niets uit hun huis meenemen, hoogstens wat kleren. Veel kostbaarheden kon ze nog aan haar Javaanse kokkin toevertrouwen, die het mocht houden als ze eventueel niet meer terug zouden komen. Maar na de bevrijding bracht ze alles terug.
Moentilan lag aan de weg van Magelang naar Djokjakarta. Het kamp was ondergebracht in de gebouwen van het Xaverius College van de Jezuieten. In de moeilijke kampjaren was Grietje Brouwer-Prins voor haar kinderen een rots in de branding. Ze was rustig, sterk van lichaam en geest en kon de gebeurtenissen die haar overkwamen in vertrouwen overgeven. Het vertrouwen op haar heeft haar kinderen in die moeilijke jaren overeind gehouden. In dit kamp was een onderwijzeres die de jeugd les gaf in taal en rekenen. De oudste zoon Klaas werd weggehaald door de Japanners toen hij 12 jaar was en naar een jongenskamp in Ambarawa overgebracht. In 1945 werden Grietje Brouwer-Prins en haar gezin naar Kamp Banjoebiroe vervoerd. Hier vernamen ze in augustus 1945 van de capitulatie van Japan en in dit kamp vond Klaas zijn moeder, broers en zussen terug nadat hij uit het jongenskamp in Ambarawa was bevrijd.
Na de Japanse capitulatie was er veel onrust. De Indonesiërs hadden hun respect voor de Nederlanders verloren, daar hadden de Japanners ook voor gezorgd. Er was al eerder een onafhankelijkheidsbeweging op gang gekomen en 2 dagen na de Japanse capitulatie, op 17 augustus 1945, kwam er een onafhankelijkheidsverklaring door de Indonesiërs. Het was nu te gevaarlijk voor Grietje en haar kinderen om naar hun huis in Magelang terug te keren. Ze gingen van Kamp Banjoebiroe naar een van de kampen in Ambarawa. Vandaar naar een kamp in Semarang vanwaar ze na een verblijf van een maand met het Engelse vliegdekschip de Colossus naar Ceylon werden vervoerd. Hier woonden ze in de plaats Kandy nog vier maanden in militaire barakken, van Kerstmis 1945 tot eind april 1946. Toen pas werden ze op het troepentransportschip De Ruys naar Nederland gebracht. Voor Grietje was dit een thuiskomst, voor haar kinderen was Nederland een vreemd land waar ze tien jaar eerder, in 1936, een gedeelte van de zomer met hun ouders op verlof hadden doorgebracht. Ze voelden zich niet thuis in Nederland.
Het werk voor de Nederlandse doktoren en verpleegsters kon na de overgave van het K.N.I.L. nog ongeveer anderhalf jaar doorgaan in het Petronella Hospitaal en in de klinieken ten bate van de Javaanse bevolking, maar onder steeds moeilijker omstandigheden. Op 1 augustus 1943 werden ze allen uit hun werk gezet en de toegang tot het hospitaal en de klinieken werd ze verboden en de Japanners namen de leiding over en een Javaanse arts werd directeur. Op 13 augustus 1943 werd al het Europese personeel in Jappenkampen geïnterneerd, de meesten in de verschillende kampen in Ambarawa. Er waren daar aparte kampen voor vrouwen en kinderen, voor mannen en voor jongens.
Jantje Prins was daar door haar hulpvaardigheid en haar opgewekt geloofsleven velen ten voorbeeld en ten zegen in haar werk in het kampziekenhuis. Dag en nacht stonden zij en haar collega’s klaar om hulp te bieden aan wie het ook maar nodig had. Lichamelijk was zij niet zo sterk als haar zus Grietje. Gedurende april 1944 was ze ernstig ziek, maar ze herstelde. Een jaar later werd ze weer ziek maar ook deze keer scheen ze weer te herstellen, de kwaal kwam echter terug en op woensdag 23 mei 1945 overleed ze in haar slaap. Zelfs in de laatste weken voor haar overlijden heeft ze in het kampziekenhuis haar medepatiënten nog kunnen troosten en bemoedigen met de blijde boodschap van Jezus. Op de dag van haar overlijden werd er om 1 uur ’s middags een korte uitvaartdienst gehouden door mejuffrouw C.J. Miedema. Heel veel kampbewoonsters waren hierbij aanwezig. Daarna werd de kist in een lijkwagen gezet en zonder enige begeleiding van vrienden of bekenden de kamppoort uitgereden. Van de teraardebestelling is niemand getuige geweest. Later is Jantje Prins herbegraven op het burgerereveld Kalibanteng in Semerang. Daar is haar graf nu te zien.
Ook dokter K.P. Groot en zijn vrouw en kinderen werden geïnterneerd in aparte kampen in Ambarawa. Na de bevrijding door de geallieerde troepen in augustus 1945 vonden ze elkaar allemaal weer terug. Na repatriëring naar Nederland vestigde hij zich in Hilversum. Hij overleed daar op 15 mei 1965. Aan het eind van de jaren 40 veranderde de naam van het Petronella Hospitaal in Bethesda Hospitaal. Het is het grootste particuliere ziekenhuis van Djokjakarta en heeft tegenwoordig ook de ISO9002-kwalificatie. Indonesië werd een zelfstandige republiek op 27 december 1949.
Ook Grietje Brouwer-Prins en haar gezin vonden onderdak in Hilversum, aanvankelijk bij verschillende leden van de familie Brouwer. Later verhuisden ze naar een villa waar nog twee andere gezinnen woonden. In 1949 verhuisden ze naar Leidsendam. Het viel niet mee om rond te komen met slechts een weduwepensioen en ze hebben het wel arm gehad. In de zomers werkten de oudere zoons op de bouw bij familie in Andijk, bij oom Fok en tante Ebeltje (Eep) Zee-Prins en bij oom Jan en tante Cornelia (Kneel) Prins- Groot. De oudste dochter Immy werd arts. Klaas Brouwer werd tuinder, trouwde in 1954 met de Andijkse Dirkje Kooiman en emigreerde naar Red Deer, Alberta, Canada, waar hij eerst bij een boer werkte, daarna werd hij verwarmingsmonteur en weer later werd hij leraar aan een technische school. Gerrit Brouwer werd predikant bij Gereformeerde Kerken in Nederland. Willem Brouwer emigreerde ook naar Red Deer en werd automonteur en later garagehouder. Jacob Brouwer werd leraar Engels. Peter Brouwer werd leraar natuurkunde. De jongste dochter Wijntje trouwde met een Noor en werd lerares Engels in Noorwegen. Grietje Brouwer-Prins verhuisde later naar Bennekom en is daar op 1 juni 1987 overleden op de leeftijd van 84 jaar.
Hier eindigt deze geschiedenis. Deze Andijkers waren evenals alle Nederlanders en Europeanen in Nederlands-Indie in die tijd slachtoffer van twee belangrijke gebeurtenissen in de wereldgeschiedenis: de tweede wereldoorlog en het einde van het koloniale tijdperk in Nederlands-Indie.
Veel informatie heb ik op het internet gevonden. Verder heb ik gebruik gemaakt van de Christelijke Encyclopedie, uitgegeven door J.H. Kok N.V. Kampen 1956 en de geschriften van Roelof Prins (1867-1943) die in onze familie worden bewaard.
Ik betuig hierbij mijn dank aan Gerard Groot voor informatie over dokter K.P. Groot, aan Nanne Prins, die bronnen in Andijk raadpleegde en prompte antwoorden verschafte, en vooral aan ds. Gert Brouwer, die de moeilijke jaren in de Jappenkampen heeft doorleefd als jongen op de leeftijd van 9 tot 12 jaar met zijn moeder, broers en zusters.
Ik houd me aanbevolen voor aanvullingen, correcties en alle andere op- en aanmerkingen. Tevens zou ik graag in contact komen met het nageslacht van dokter K.P. Groot.
Meindert J. Prins
2 Seed House Lane
Georgetown, Ontario L7G 6K3 Canada