Een emigrant uit Nieuw-Zeeland
auteur: Joost Dekker
bron: Jaarboek 2010
De Vereniging Vrienden van Oud-Andijk heeft vele leden, verspreid over Nederland maar ook daarbuiten. Het verst wonende lid is Joost Dekker, die woonachtig is in Hamilton, Nieuw-Zeeland. leder jaar ontvangt ook hij het jaarboekje. De betaling van de contributie geschiedde in die tijd via een cheque die Joost ons dan toestuurde. Omdat wij daar verandering in wilden aanbrengen, kreeg ik contact met Joost via de e-mail. Uit dit contact kwam naar voren dat Joost wel zijn levensverhaal op papier wilde zetten over zijn leven in Nederland en na zijn emigratie naar Nieuw- Zeeland. Hierbij zijn verhaal:
Klaas Jongsma en zijn vrouw en ik ook nog als een heel klein jongetje! Hij was de melkboer en woonde onder hetzelfde dak als wij op de Geuzenbuurt. Het oude huis is al lang weg en er staat nou een nieuw huis waar Joop Dekker, m’n broer, woont.
Mijn (jeugd)leven in Nederland
’s Morgens vroeg om een uur of vijf, op 18 juni 1932, werd het ‘hekkensluitertje’ van de Familie Dekker op de Geuzenbuurt geboren. Adriaan Gerrit Dekker en Trijntje Dekker-de Vries kregen een derde zoon die ze Joost noemden. Nou, dat was ik natuurlijk. Toen ik arriveerde had ik al twee broers, Joop (Johannes) en Gerrit en gezien het feit dat ik het hekje heb gesloten, hadden wij dus geen zuster(s).
Mijn vader en moeder zal ik nooit vergeten. Ik ben er mijn hele leven dankbaar voor geweest dat ik zulke lieve, goede en vrome mensen heb gehad als ouders. Mijn vader was een man die behalve zijn werk ook een voornaam deel van zijn tijd heeft besteed aan het gezin. Ook was hij actief voor de kerk en de gemeenschap. Mijn moeder was een lief mens die altijd voor ons zorgde van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat.
In mijn kleuterjaren was ik gelukkig met al die ruimte die wij hadden om buiten te spelen. Vooral gedurende de tijd dat de dijk die langs de Proefpolder heen liep, werd afgebroken. Alhoewel ik er in die tijd geen flauw idee van had dat het leven heel moeilijk was voor mijn ouders gedurende de dertiger jaren. Ik kan mij nog herinneren dat ik wel eens bij mijn vader achterop de fiets naar het Gemeentehuis aan het Kleingouw ging. Wij kwamen dan thuis met gehakt in blik en andere kruidenierswaren en ook nog wel eens met gerookte vis. Wat ik toen niet wist, was dat vader ook thuis kwam met zijn werklozenuitkering.
Mijn moeder ging ook nog wel eens op visite (’te warskip’) bij vriendinnen, kennissen of familie op Andijk. Dan ging ik ook mee achterop de fiets. In de regel hield ik daar wel van, maar ik kan nog wel herinneren dat als wij naar Tante Pietje (vrouw van Willem Meyles) gingen, dan zat het niet zo goed. Dit omdat ik dan ‘goitenmelk’ moest drinken en daar walgde ik van.
De kleuterjaren zijn zomaar voorbij en voor dat je het weet, is het tijd om naar school te gaan. Nou, de eerste dag was het ‘janken’, hoor. Maar, gelukkig genoeg, juffrouw Blanksma was een lieve vrouw die mij al heel gauw op mijn gemak stelde. Het was in dat eerste jaar op school dat ik in onze schuur van de trap af viel en het was heel fout met allebei de polsen. Zij waren zwaar verstuikt en ik moest naar school toe met allebei mijn armen in een draagband. Je kunt wel begrijpen dat de enige manier waarop ik het toilet kon gebruiken, was als er iemand met me mee ging en dat was juffrouw Blanksma.
In de tweede klas zat ik bij meester J. v.d. Velden, ’n heel aardige man en een goede leraar. Hij kwam bij ons thuis op ‘ziekenbezoek’ met een reep chocola voor mij. Ik heb nog steeds schoolschriften van dat jaar!
De derde klas was bij meester J. Wijlage. Een nogal een driftig heerschap, maar toch wel een goede leraar. Ik kan me nog wel herinneren dat een keer toen ik mijn vinger omhoog stak om hem te vragen of ik naar het toilet kon gaan, hij mij dat weigerde en de uitslag was een volle broek. Zonder meer ben ik toen de klas uit gelopen en achter de dijk heb ik mijn onderbroek uitgespoeld in het IJsselmeer en gedroogd bij een vuurtje. Dit was achter de dijk tegenover de schoenenwinkel van Butterman die daar een ‘fikkie’ had gestookt om z’n rommel te verbranden.
In de vierde klas meester R. Gaasterland. Nogal tamelijk veel van mijn klasgenoten konden niet zo goed met hem opschieten, maar ik had nooit problemen met hem. Als ik het goed heb, was hij in de tussentijd met juffrouw Blanksma getrouwd en die twee kwamen mij opzoeken in het ziekenhuis in Hoorn. Heel aardig, hoor.
In de vijfde en zesde klas zat ik bij meester J.P. van Dam. Een gemoedelijke man en ook wel een goede leraar maar hij was niet streng genoeg. Hij had altijd een rolletje pepermunt. In het tweede jaar bij meester Van Dam hield hij een wedstrijd. Wie het hoogste cijfer voor rekenen kreeg op z’n rapport, die kon een boek uitkiezen. Het werd een serieuze competitie tussen Pietje de Blank, Wimpie Butterman en mijn persoon. Ik won met een 10.
In de zevende klas zat ik bij meester F. de Boer. Zes jaar lang was ik graag naar school toe gegaan en ik hield wel veel van leren, vooral rekenen. Het duurde niet lang in mijn zevende jaar voordat ik er een hekel aan kreeg om naar school te gaan. Ik denk dat hij een goede hoofdonderwijzer was, maar om iedere dag voor de klas te staan en met kinderen om te gaan was, om de een of andere reden, voor hem ‘knudde met een rietje’. Ik herinner mij nog wel dat ik lang niet de enige leerling was die niet met die man kon opschieten. Ik ben altijd een heel zelfstandig persoon geweest en ik kon onrechtvaardigheid niet uitstaan. Het resultaat was dat ik op 13- jarige leeftijd van school afging.
De kerk
Onze ouders waren lid van het ‘Hersteld Verband’ (het Gele Kerkje). Het kerkgebouw was, en is nu nog, op de Middenweg in Andijk. Op zondagmorgen gingen wij allemaal naar de kerk en na de dienst bleven de kinderen achter voor hun zondagschool. De ouders gingen weer naar huis. Na de zondagschool moesten wij lopende weer naar huis. Dan na het middagmaal was het weer naar de kerk voor de middagkerkdienst.
Toen ik een beetje ouder was ging ik vaak ‘orgel pompen’. Onze organist was bakker Faust en die bespeelde het orgel aan de ene kant. Aan de andere kant van het orgel zaten de pompen en daar nam je dan als orgelpomper plaats. Je kon daar de orgelpijpjes zien. Die pijpjes zaten in passende gaatjes en je kon ze er zo uithalen. Nou, dat gebeurde nog wel eens en dan was onze organist weer eens een noot kwijt. Na de dienst ging hij dan kijken of het pijpje voor die noot er wel stevig in zat. Kattenkwaad!
In latere jaren gingen wij samen met de Hervormde Kerk en toen kwam de Buurtjeskerk er ook bij voor ons. Ik ging daar ook vaak pompen, maar het moest met twee man gebeuren. Het klavier was aan de ene kant en het pompen gebeurde aan de andere kant. Het nam ongeveer een minuut in beslag voordat er genoeg luchtdruk in de balgen zat om het orgel te bespelen. Je moest maar schatten wanneer te beginnen met het pompen. Een keer, op een zondag, hadden Adriaan Dekker (mijn neef) en ik onze beurt om te pompen en Piet Minnes was de organist. Adriaan en ik hielden een oogje op de predikant (die wij Ome Keessie noemden) en je kon meestal wel zien als hij aan de laatste bladzijde was van zijn preek. Wij begonnen te pompen en na een heel kleine poos begon het orgel een vreselijk lawaai te maken. Het klonk als honderd krolse katten bij elkaar. Wat was het geval: Piet had de avond tevoren piano gespeeld in hun bandje en had misschien ook wel een beetje te diep in het glaasje gekeken. Gevolg: hij was tijdens de preek in slaap gevallen met zijn armen over het klavier.
De oorlogsjaren heb ik bewust meegemaakt. Ik was nog maar een heel klein ‘snotbriebeltje’ toen Hitler z’n boeven ons land binnenliepen. Veel te jong om de ernstige kant van het gebeuren te beseffen en oud genoeg om wel te weten dat het niet zo goed ging met ons land. Mijn vader en moeder waren geen uitzondering op het gebied van hulp te geven aan andere mensen die het lang zo goed niet hadden als wij en zodoende hadden wij ook een onderduiker. Er zitten wel genoeg gebeurtenissen in mijn herinneringen om een heel boek te schrijven, maar dat kan nu niet en om er maar enkele op te noemen bijv.: de Duitse soldaten die op hun fiets het dorp rondgingen, bommenwerpers dag en nacht, razzia’s, de Duitse taal leren op school, de Wieringermeer onder water, surrogaatthee & -koffie, enz.
Na de oorlog, net voor mijn veertiende verjaardag, weigerde meester De Boer mij de toegang tot de school. Dit vanwege het feit dat ik een klasgenoot terug had geslagen. De aanleiding was het feit dat een andere jongen mij als kattenkwaad eerst een klap had gegeven. Deze had meester De Boer niet gezien maar de klap van mij wel. Gevolg: ik kreeg straf. Dit vond ik onredelijk. Ik weigerde het door meester De Boer opgelegde strafwerk te maken, waarop ik van school werd gestuurd. De volgende dag ging ik weer naar school maar meester De Boer liet mij er niet meer in. Het gevolg was dat ik op slag een ‘dagloonertje’ werd op de ‘zwart’ (de bouw). Tinus Krikke was mijn eerste baas maar niet zo lang en dus moest vader Adriaan Dekker weer een baantje vinden voor zijn jongste zoon. Nou, dat kwam gauw voor mekaar en Jan Brugman van Kleingouw 66 was baas nummer twee. Sommige van mijn kameraadjes zeiden wel dat ik het niet lang zou volhouden met Jan Brugman omdat hij niet zo’n gemakkelijke baas was en dat in de regel zijn volk niet lang bij hem bleef. Ik werkte echter bijna zes jaar voor Jan Brugman en dat waren zes goede jaren. Ik had altijd plezier in mijn werk en heb veel geleerd van Jan. Jan was een van de weinige Andijker tuinders die nog wel veel in de koolteelt zat, vooral bloemkool. Toen ik wat ouder werd, ging ik vaak naar de markt ‘De Tuinbouw’ in Grootebroek. Het gebeurde nog wel eens dat ik op een zaterdag, van de markt af, laat naar huis ging. Dan kwam ik langs de Nieuwe Weg richting Andijk, tuffende in de motorschuit, mijn kameraden Cor Feenstra en Rijk Bouhuis halverwege tegen en die waren dan onderweg naar ergens in de Streek of Enkhuizen. Daar had ik toch zo’n pest aan. Zij gingen al ‘de hort op’ en ik was nog onderweg naar huis.
In de tijd dat de school op de Hoekweg een Tuinbouwschool werd, maakte Jan Brugman het mogelijk voor mij om naar die Tuinbouwschool te gaan, alhoewel dat soms wel lastig was voor hem. Het schikte niet altijd zo goed.
Toen ik in 1952 naar Nieuw-Zeeland emigreerde, bleef de vriendschap met de familie Brugman bestaan en iedere keer dat ik weer op vakantie was in Holland ging ik altijd bij Jan en Betje op bezoek. Hun dochter, Sien, is later getrouwd met een Nieuw-Zeelander. Jan en Betje zijn nog een keer hier in Nieuw-Zeeland geweest en hebben een week bij ons doorgebracht.
Zoals al vermeld, ben ik geëmigreerd. De reden voor emigratie: Wel meer dan één reden, denk ik. Het was een mengseltje van lage daglonen (iedere week ‘blut’), weinig toekomst, maar vooral het avontuur. Ik kan mij nog heel goed herinneren dat Cor Feenstra en ik naar de filmavondjes gingen die georganiseerd werden over landen als Australia, Zuid-Afrika, Canada en Nieuw-Zeeland. Het zag er allemaal goed uit en had veel bekoring voor jonge luitjes zoals Cor Feenstra en ik. Het resultaat was dat wij, in september 1952, ons geboorteland verlieten met de ms Sibajak.
Het leven in ‘New Zealand’
Op 2 november 1952 stonden wij op de kaai in Wellington met £ 10.000 in onze broekzak (nu ongeveer € 50,00). Daar stond je dan in een vreemd land met een nieuwe taal die wij niet konden verstaan of spreken. In het begin viel dat niet mee, maar het duurde niet zo lang of je begon al te verstaan wat er gezegd werd. Het spreken nam wel wat langere tijd in beslag (met een woordenboek in mijn hand, reisde ik door het land). Na een maand of zes had ik het Engels al aardig onder de knie.
Omdat de Nederlandse en de Nieuw- Zeelandse regeringen voor onze reis hadden betaald, waren wij verplicht om twee jaar te werken waar wij werden geplaatst. Mijn eerste baan in Nieuw-Zeeland was in de Wellington Botanische Tuinen. Nou, dat duurde niet zo lang want ik had een ongeluk met een voertuig en die liep nogal veel schade op. De baas vertelde mij daarna dat ze het wel zonder mij zouden kunnen redden. Cor Feenstra bleef in Wellington en is daar later een eigen kwekerij begonnen.
Mijn volgende betrekking was bij de N.Z. Spoorwegen. Ongeveer een week voor kerstmis 1952 ging een ploeg van 19 Nederlandse immigranten naar Huntly en daar was ik ook bij. Het was eentonig werk. Tussen de dienstregeling door werd door ons het oude spoor eruit gehaald en vervangen door een nieuw. Aan het einde van mijn (verplichte) twee jaar was ik daar dan ook zo weg. De daaropvolgende twee jaar werkte ik in een ‘Freezing works’. Een enorm abattoir waar alles werd ingevroren voor export. Het was gedurende die twee jaren dat ik een Nieuw-Zeelands Maori-meisje, genaamd Queenie, ontmoette die later mijn vrouw werd. Om dichter bij Queenie te wonen, ging ik werken in een zuivelfabriek, de Matangi Dairy Factory, op ongeveer 10 km ten noorden van Hamilton.
Mijn schoolrapport. Als je goed kijkt, dan vind je die tien (10) wel!
Op 6 december 1956 trouwde ik met Queenie en werd zij mevrouw Dekker. Het plan was wel dat ik een betrekking in Cambridge zou proberen te krijgen en zodoende, in 1956, kreeg ik een baantje in reserveonderdelen bij de Cambridge Ford Dealer. Ongeveer 19 jaar heb ik bij dat bedrijf gewerkt in diverse functies. Zo werkte ik twee jaar in de reserve onderdelen en twee jaar op de administratie. Vervolgens twee jaar in de verkoop van auto’s & trekkers en drie jaar als directeur van de afdeling Reserveonderdelen. Omdat ik in mijn eigen tijd een aantal jaren boekhouden had gestudeerd, werkte ik daarna nog 10 jaar als accountant bij dit bedrijf.
Tussen 1975 en 1981 woonde ik met mijn gezin in Morrinsville. Daar kreeg ik een betere betrekking als boekhouder bij een firma, met veel meer verantwoordelijkheid en lange uren maar ook een hoger salaris. Het was gedurende die tijd dat ik mijn eerste ervaringen had met computers.
Queenie, mijn vrouw, heeft een aantal jaren gestudeerd om onderwijzeres te worden en behaalde haar diploma toen wij nog in Morrinsville woonden en kreeg daar meteen een betrekking als onderwijzeres.
In 1982 verhuisden wij terug naar Hamilton, een plaats met ongeveer 120.000 inwoners. Voor ons allebei was dat weer een verbetering in alle opzichten. Een mooi nieuw huis, allebei een goed salaris en onze vier kinderen allemaal de wijde wereld in. Een paar jaartjes later hadden wij ook geen hypotheek meer. Ik werkte in die periode voor de New Zealand Motor Company die in die tijd de importeur was van de automerken Austin, Morris, Rover, Rolls Royce en Honda.
In 1987 werd Honda uit Japan zelf de importeur van de Honda auto’s voor Nieuw- Zeeland. Een nieuw opgerichte maatschappij, Honda New Zealand, werd mijn nieuwe werkgever. Daar deed ik boekhouding, systeemontwikkeling en opleiding. Daarnaast deed ik ook nog onderzoek naar verbeteringen in de bedrijfsvoering. Daar bleef ik tot ik met pensioen ging in april 1993.
Contact met Cor Feenstra
Cor Feenstra is nog altijd een goede vriend van mij en wij gaan om de beurt op visite bij elkaar. Zij zijn met pensioen en wonen in Otaki, ongeveer 50 km ten noorden van Wellington. Ongeveer een keer per jaar komen Cor en zijn vrouw Leonie dan bij ons in Hamilton en wij gaan naar hen in Otaki. De afstand Hamilton-Otaki is ongeveer hetzelfde als Amsterdam- Parijs. We nemen er dan ook de tijd voor.
Terugreizen naar Nederland
Ik ben de tel kwijt! 10, 11,12 keer? Ik weet het echt niet.
De familie Dekker in Nieuw-Zeeland
Mijn vrouw Queenie en ik hebben vier kinderen: Paula, Joost, Adriaan Gerrit en Brendon Rayner. Deze vier kinderen gaven ons 14 kleinkinderen en 16 achterkleinkinderen. Mijn lieve vrouw Queenie is in 1991 gestorven. In 1998 ben ik hertrouwd met een heel lieve vrouw, Judy, en zij en ik zijn samen drie keer naar Nederland geweest.
Heb ik er ooit spijt van gehad dat ik naar Nieuw-Zeeland geëmigreerd ben? Nee! Ik heb er nooit spijt van gehad. Ik heb nu een goed leven en iedere dag wordt het nog weer beter!
Tot slot
Dit is het verhaal van een van de Andijkers die na de oorlog zijn geëmigreerd naar een van de ‘nieuwe’ landen om daar een bestaan op te bouwen.
Wie misschien nog wel eens naar Nieuw- Zeeland komt, “Kom maar effies langs en dan zelle we de koffie wel opzetten!”
Joost Dekker
II Waiwherowhero Drive
Hamilton