Het verhaal van Munnekay
auteur: Jacob Jonker
bron: jaarboek 2019. Voornaamste geraadpleegde literatuur: Eric Betten: kloosters in Friesland. Ronald de Graaf: Oorlog om Holland P. Noordeloos: Friese kloosterlingen in West-Friesland. J.E. Mol: de Fries-Hollandse oorlog van 1345.
Restant van het klooster van Staveren binnen de muren van de stad. Dit is niet de eerste vestiging van het Sint Odulfusklooster, maar de latere vijftiende-eeuwse vestiging. Tekening van J. Stellingwerf. Foto Tresoar.
Zo globaal vanaf het jaar 1100 werden er in Groningen en Friesland vooral op het platteland vele kloosters gesticht, zodat uiteindelijk bijv. in Friesland zo’n 20% van het landbezit in handen van de kloosters was. Of deze kloosterstichtingen ten voordele van de kloosters of van de bevolking zijn ontstaan is nog een punt van discussie onder historici, het kan natuurlijk ook een mengvorm zijn geweest.
Al omstreeks het midden van de 9e eeuw werkte een monnik uit Utrecht als missionaris onder de Friezen: ene Odulphus († ong. 855), hij is later heilig verklaard. Deze Odulphus stichtte o.a. in Stavoren een kapittel -sinds 1132 een officieel klooster-: de Sint Odulphusabdij. Aanvankelijk was dit een dubbelklooster, dus voor zowel mannen als vrouwen. Naderhand -het exacte jaartal is niet bekend- werd het, zoals bij vele andere kloosters ook gebeurd is, alleen een monnikenklooster. De nonnen kregen in het acht kilometer oostelijker gelegen Hemelum een eigen klooster: de Benedictijner Sint Nicolaas proosdij. De precieze locatie waar het klooster heeft gestaan is een paar jaar geleden teruggevonden.
Het klooster in Hemelum stond wel onder mannelijke leiding van een zgn. proost, deze was weer verantwoording schuldig aan de abt van de Sint Odulphusabdij in Stavoren. In de loop van de tijd hadden enkele Friese kloosters een aanzienlijk landbezit verworven in West-Friesland en Waterland. O.a. Mariëngaarde bij Hallum bezat Marken en het Sint Odulphusklooster was eigenaar van ongeveer 250 ha. in West-Friesland.
Het Westfriese landbezit van de Odulphusabdij is bij de verdeling van de roerende- en onroerende goederen van de abdij overgegaan naar de nonnen van de Sint Nicolaasproosdij. Hierdoor kwam deze proosdij in het bezit van land in de plaatsen Wervershoof, de banne van “Lutkebroec”, Benningbroek, Hoogkarspel, Sijbekarspel, Hauwert (Oude-Boxwoude), Grootebroek, Oostwoud, Midwoud, Twisk en Zwaag. De landerijen werden niet onderhouden door de nonnen maar door de Sint Odulphusabdij. Deze abdij is zeer waarschijnlijk ook de stichter van de katholieke Werenfriduskerk van Wervershoof. Helemaal zeker is dit niet, maar de kerk werd in ieder geval wel “bediend” door de monniken uit Stavoren.
Voor veraf gelegen bezittingen hadden de kloosters vaak een zgn. “uithof “, -ook wel genoemd grangia, monnikhuis, voorwerk of munnikewerf-, meestal in de vorm van een flinke boerderij. Deze uithoven werden bewoond door zgn. “lekenbroeders”, dit waren leden van de kloostergemeenschap die wel de kloostergeloften hadden afgelegd, maar niet tot pries- ter gewijd zijn geworden. Het aantal lekenbroeders kon variëren naargelang de drukte op de kloosterbezittin- gen. Zo’n uithof heeft ook gestaan op Munnekay (kay is het oude Westfriese woord voor plaats of plek, dus met andere woorden “plaats of plek van de monniken”).
De heren Willem Wester en Dirk van der Oord hebben bij hun opgravingen werkzaamheden meerdere zgn. kloostermoppen* gevonden Bij het huis van Cees en Bertie van Lubek is nog een torentje van deze kloostermoppen te zien. In Wervershoof heeft ook een uithof gestaan, en wel op de Neuvel (= Den Heuvel). Amateurarcheoloog Martien Weel heeft daar nl. een uitgebreide en nog vrij complete fundering gevonden, ook gemaakt van kloostermoppen. Kloostermoppen werden vanaf ca. 1175 in Friesland zelf gebakken, dit als opvolging van de vanuit de Eifel aangeleverde tufsteen.
Doordat de Friese kloosters in verbinding stonden met meestal zuidelijker in Europa gelegen “moederkloosters” is er veel kennis over o.a. landbouwmethoden en waterbouw “onze” kant op gekomen. In Andijk waren de visrechten weer in handen van een ander klooster, nl. de Cisterciënzer abdij Bloemkamp, alias Oldeklooster bij Hartwerd, wat weer aanleiding heeft gegeven tot het nodige geruzie, bijv. tot het wel of niet openen van de uitwateringssluizen van binnenwater naar zee.
Bij de voorbereidingen van de op 26 september 1345 uitgevochten “Slag bij Warns” -waarbij de Hollandse graaf Willem IV effectief aangenomen wilde worden als Heer van Friesland, maar hierbij roemloos sneuvelde-, werden al in de aanloop hiervan (dus vóór de gevechtshandelingen) de Westfriese en Waterlandse bezittingen van de Friese kloosters in beslag genomen door de Hollandse graaf. Dit was zeer ongebruikelijk. Deze “panding” heeft waarschijnlijk verband gehouden met iets waarmee druk uitgeoefend kon worden. De maatregel moest de desbetreffende kloosters en hun orden ertoe brengen om de landsbesturen van Westergo (het noordwesten van Friesland) en Oostergo (het zuidoosten van Friesland) met kracht ertoe te overreden Willem IV als Heer te aanvaarden.
De in beslag genomen goederen waren dan ook pas verbeurd op het moment waarop de onderhandelingen over de erkenning door Oostergo en Westergo stuk liepen. Na de verloren veldslag werden de bezittingen van de kloosters niet meer teruggeven. Ook werd er, voor zover bekend, geen schadeloosstelling betaald, zodat de ca. 250 ha. Westfriese en ca. 430 ha. Waterlandse landerijen in het bezit van de Hollandse graaf kwamen. Dit was -na enkele jaren regentschap van zijn moeder- Willem V, een neef (oomzegger van de bij Warns gesneuvelde Willem IV).
In eerste instantie werden de landerijen verpacht. Er zijn ons nog verschillende namen bekend van pachters, maar naderhand wilde de graaf het land liever zelf gebruiken voor vet- weiderij, zodat de pachters het land kwijtraakten. Ze werden hiervoor echter wel financieel gecompenseerd.
Het landbezit van de monniken en later de nonnen was in de Lutjebroeker banne (dus hier viel Munnekay ook onder), zo’n 35 ha. In Wervershoof was dat ca. 91 ha. en in de andere dorpen samen zo ongeveer 125 ha. Het Augustijnerklooster van de reguliere kanunniken te Anjum bezat ook nog zo’n 30 ha. in de buurt van Oosterleek (bij Wijdenes). Het klooster Mariëngaarde uit Hallum bezat bij Marken en in de omgeving van Monnikendam zo’n 430 ha., waarbij opgemerkt moet worden dat Marken toentertijd tweemaal zo groot was. Veel land is verloren gegaan door stormvloeden en overstromingen. Hierdoor is ook het klooster in Stavoren in 1415 vanuit het zuidwesten verplaatst naar het noorden en naderhand nogmaals verplaatst naar Hemelum, waarbij het weer gecombineerd werd met het vrouwenklooster. In 1580 werden alle kloosters in Friesland opgeheven en zijn alle bezittingen in beslag genomen door de Staten van Friesland. Naderhand is hiervan weer een aanzienlijk deel gebruikt voor de financiering van de oorlog tegen Spanje. De kloosters werden, voor zover niet bewaakt, een rijke bron als “openbare steengroeve” van de Friese bevolking voor de bouw van huizen en boerderijen.
- Kloostermoppen, ook wel kloosterstenen of monniksstenen genoemd, zijn middeleeuwse bakstenen. Ze waren veel groter dan de huidige bakstenen en werden vooral gebruikt in kloosters, kerken en kastelen.
Fries kloosterbezit in Westfriesland en Waterland tot 1345