De Feestdag 1 april 1872
auteur: nb
bron: jaarboek 1985
De commissie in de vergadering van 25 Maart benoemd en bestaande uit de heren S. Prins, Dz. Kool en D. Mantel heeft ter regeling van het Aprilfeest, dadelijk met yver de handen aan het werk geslagen. Zij riep eene vergadering bijeen, vooral van rijtuighouders in de Gemeente en verder tot C. Tensen bij de tent onder Enkhuizen, met den onderwijzer Klant, ten einde samen over de wijze van feestviering te beraadslagen.
In die bijeenkomst, reeds Woensdag 27 Maart ten huize van P.Bakker gehouden, word bovengenoemde commissie vermeerderd met twee Ieder de heeren W. Prins en R. Groot. Uit de ingekomen lijsten en ingeteekende gelden bleek dat de commissie te beschikken had over eene som van ƒ 147,50. Nu werd vastgesteld dat men met de scholieren een rit zou maken, waartoe elk zijn paard en wagen gaarne beschikbaar stelde.
De Katholieken Pieter Rood en Jan Ruiter, benevens den Protestant Jan Groen, niet in de vergadering aanwezig, en daarom later uitgenoodigd, weigerden aan den rit deel te nemen.
Na het ten einde brengen van de reis zou men de scholieren bij de weduwe Burger onthalen op chocolade, krentebrood en koek. Omstreeks zes ure rekende men kon de pret zijn afgeloopen en hadden de scholieren van den Oosterdijk alzoo gelegenheid om voor het vallen van den avond weer bij hunne oudere terug te zijn.
Zietdaar de hoofdtrekken van het programma. En al kroop nu, in de schatting der schooljeugd de tijd voort, de eerste April lichtte toch eindelijk aan en het met ongeduld verbeide feest zou een aanvang nemen.
Het begin mogt met regt een goed begin heeten. Het was om met elkander ter kerke te gaan en daar gezamenlijk den Heer lof te zingen en Hem te danken voor de zegeningen, ons land en volk in ruime mate geschonken, eeuwen aaneen, vooral ook voor den zegen der vrijheid en onafhankelijkheid, die wij mogen genieten en waarvan de grond werd gelegd nu drie honderd jaar geleden, En bij dien lof en dank voegde zich noodwendig de bede, dat Neerland, mogt toenemen in degelijke kennis, in deugd en godsdienstzin, als de zekereste middelen tot volksgeluk, tot behoud eener gepaste vrijheid.
Met geestdrift had de geachte prediker, Ds. Brink, zijne hoorders bij onze verlossing van het Spaansche juk bepaald en tot eene regte waardeering van onze tegenwoordige voorrechten opgewekt, zoodat de kerkgangers uitnemend gestemd het kerkgebouw verlieten om aanstalten te maken voor de optogt.
Te half een zouden de rijtuigen bij de wasterschool zijn. Dat vele kinderen te twaalf ure reeds present waren behoeft nauwelijk te worden vermeld. Uitgenomen de kinderen van de katholieke buurtschap de Bangert, die afwezig bleven, was het jonge volkje, allen versierd met oranjelint en allen met het in de laatste dagen onafscheidelijke vlaggetje in de hand, gezeten, en met zes mannen te paard voorop, netjes uitgedost, ging het voortwaarts naar de middenschool.
Zoodra men daar met de plaatsing der kinderen gereed was, werd de reis voortgezet naar de oosterschool en binnenkort zag men 26 wagens in langzame draf het oosten verder inrijden, om eindelijk op het land van C. Tensen en bij diens wooning om te keren.
Stond op de plaats der afreis, in de Kerkbuurt, eene groote menigte volks met opgeruimde gezigten het nooit geziene schouwspel aan te staren. ’t Was tot aan de Tent toe dat om zoo te spreken, geen grootje aan het spinnewiel bleef. Elk moest den schoonen optogt zien en elk had genoegen in die zingende en juichende en opgetooide kinderschaar, in die netjes versierde voerlieden met hunne bezitters. Zoo kwam men na twee uren op de plaats der afreis terug en daar het nog vroeg genoeg was, werd besloten om den Kagedijk om en zoo door Wervershoof te rijden om bij de westerschool den optogt te eindigen.
Zij die te Wervershoof het Aprilfeest met goede oogen aanzagen wisten haast geen woorden te vinden om hunne opgetogenheid uit te drukken over zulk een sierlijken en nobelen optogt, nobel daarom vooral, omdat alle kinderen, van armen en rijken, er aan deel mogten nemen. Zonder ongelukken te hebben gehad kwam de trein in orde terug, de kinderen verlieten de wagens en stonden weldra, omgeven door vele menschen, voor de wonig van de secretaris des Departements geschaard, waar zij onder leiding van de onderwijzers Kool en Klant eenige gelegenheidsliederen zongen, welk gezang de heer Klant met de klarinet ondersteunde. Met erkentelijkheid, met groot genoegen ontving de secretaris dit eerbewijs van de jeugdige feestelingen, met erkentelijkheid ook aan hen, die deze vergoeding hem bereid hadden voor het gemis, dat hij leed door geen deel te nemen aan het schoone feest.
Eindelijk worden de scholieren ordelijk in rijen geschikt en, geleid door de leden der commissie en anderen, ging de stoet met opgeheven vlaggetjes en onder het zingen van vaderlandsche liederen over het land naar den ouden “Krimper”. Hier werden de kinderen overvloedig onthaald op de bekende versnaperingen, terwijl in een ander lokaal koffijkannen worden geplaatst en blaadjes met koek voor hen, die het onthaal der scholieren bijwoonden. Groot was de pret, die de kinderen genoten en zij die er getuigen van waren gevoelden de waarheid van het zeggen dat vreugde aanstekelijk is.
Elk kind kreeg nog uit handen van den Burgemeester en den wethouder Jonker, de fraaije feestplaat van Van Lummel en de toezegging van de commissie van een goedgeschreven boekje over 1 April voor ieder huisgezin, waaruit de kinderen aan de feestviering hadden deelgenomen en weldra was het jonge volkje in de ouderlijke woning terug gekeerd, om eerst aan vader en moeder veel te vertellen en om in den nacht in den droom nogmaals de genoegens van het feest te smaken.
De regt feestelijke stemming, waarin heel velen verkeerden maakte het tot een behoefte aan het voorlopig voornemen gevolg te geven om des avonds eene vrolijke zamekomst ten huize van de wed. Burger te houden. Leden van het Departement en velen, zeer vele anderen met hunne vrouwen – elk knap man en elke knappe vrouw was welkom geweest – zouden in de versierde zaal van den “Krimper” zich laten vinden en elk spiegelde zich o zoo veel genoegen voor. Men zou eene korte voorlezing houden, luimige bijdragen zouden worden geleverd, muziekstukken zouden worden gezongen, algemeen gezang zou vrolijk door de zaal klinken en aan ongedwongen gesprekken zou het niet ontbreken. ’t Zou prettig zijn! Maar er broeide een leelijk onweer aan de lucht en dat onweer kreeg dreigender aanzien op den dag der feestviering.
Wie het niet te druk had met het onthaal der kinderen en vrij kon rondgaan en opmerken zag zeer goed uit sommige uittartende gezigten der voorloopers, jonge jenever drinkende knapen uit de onbeschaafde standen, dat de bui sterk in aantogt was die enkele al dagen tevoren hadden zien hangen. Weldra was het onweer boven de feestzaal gekomen. Sommige werklieden traden de herberg binnen, anderen bleven buiten om het sein af te wachten, maar In aller ogen was niet veel goeds te lezen en de uitdrukkingen der oproerigen ademden jegens de zoogenoemde rijken een zeer vijandigen geest. En duidelijk gaf men op niet zeer zachte manier te kennen dat men blijven zou in spijt van hen, die daar ongestoord en genoegelijk hadden willen zamen zijn. Verschillende plaatsen waren door de ontevredenen bezet en er schoot voor de “rijken” niets over dan de wijste partij te kiezen en stillekens huiswaarts te keeren en de feestgenooten, die meerendeels nog in aantogt waren, kondschap te geven omtrent het losgebroken onweer.
Gelukkig dat men niet het minste poogde door te zetten om de zaal te doen ontruimen. Men denkt dat er jammerlijke tooneelen in dat geval zouden hebben plaats gevonden, Nu kon een wijf met grove, onbeschaafde stem victorie schreeuwen: “’t Nut eruit en wij erin, zoo is het mooi!”
Maar hoe kwam die oproerige geest in het volk? Was het aangeplakte briefje op verzoek der commissie gesteld en geteekend door J.Dol de oorzaak? Wat behelsde het dan toch? Dat briefje kondigde aan “dat ieder die bijgedragen had, het onthaal der schooljeugd kon bijwonen, dat ieder die de inteekenlijst niet gehad had, nog in de gelegenheid word gesteld iets te geven en eindelijk dat elke gift met dankbaarheid zou worden aangenomen.”
Op dat briefje mag misschien door sommigen worden gewezen, ’t is duidelijk gebleken dat reeds veel vroeger de opruierij haar boosaardig werk had aangevangen. Hierbij verdient vermelding dat op den dag van 25 Maart, en dus voor het Departement tot het besluit kwam een feest te ontwerpen, de korenmolenaar en timmerman P. de Vries, door de turfvenster Dirkje Schipper liet rondzeggen dat elk, arm en rijk op 1 April in den “Krimper” mogt komen. Meer scheen de boodschap niet in te houden. Vrij onbestemd alzoo en vreemd tevens.
Maar bij elk oproer of oproertje kan men verzekerd zijn dat er bekende of geheime raddraaijers zijn. De Communie te Parijs had ze, Rotterdam noemt De Vletter en zoo gaat het overal. Ook hier op ons dorp was het niet anders: ook wij bleken onze De Vletter te hebben in het klein in zekeren landman Jan Groen, vanwege de Hervormde Gemeente te Andijk, regent van het weeshuis te Grootebroek, president-kerkvoogd en, door zijn huwelijk. verwant aan eene zeer geachte en notabele familie. Die man is sedert eenigen tijd begonnen zich te verlagen om de rol van volksmenner te spelen. En het is duidelijk dat voor zoo iemand het aanstaande Aprilfeest eene zeer gunstige en welkome gelegenheid aanbood om de ligtgeloovige en tot kwaad denken geneigde menigte op te winden en te brengen tot daden, als hier op den Geuzendag zijn voorgevallen., tot daden, die gepleegd zouden geworden zijn indien niet aan de Communemannen stilzwijgend de feestzaal was gelaten.
Het gegeven wachtwoord scheen te wezen: “het feest is voor de rijken”. Dat de kinderen van armen, van meer gegoeden en van arbeiders zooveel genoegen was aangedaan, daarvan werd niets gesproken, ’t scheen geheel vergeten. Reeds dagen voor het feest en op den feestdag zelven moeten onderscheidene lelijke ongeteekende briefjes vol hatelijkheden en opruijingen aan de publieke borden hebben gestaan.
En op den eersten April was onze De Vletter-de kleine steeds midden in een troepje uit den lageren stand te vinden, zeer vriendschappelijk, of liever broederlijk sprekende en omgaande met zijne werktuigen ter verstooring eener zamenkomst, waarvan velen zich met reden groot genoegen hadden voorgesteld.
De man heeft zijn doel bereikt, maar misschien voor het grootste deel gemist ook. Hebben velen gelijk, die menen dat hij op eene hevige botsing hoopte met de fatsoenlijke en beschaafde standen, dan heeft hij zijn doel gemist, want zonder dat iemand hem en de zijnen een woord toevoegde, waaruit aanleiding tot scheldwoorden of erger kon worden genomen, had hij zonder strijd het veld behouden en met zijn volgelingen de opgesierde feestzaal in vol bezit.
Onbekrompen word het volk nu door den volksvriend onthaald. Het aantal guldens dat hij uitbetaalde was aanzienlijk en de pret was van dien aard, dat ik mij zal wachten om door mededeeling van byzonderheden, die mij ter ooren kwamen, uw gevoel van welgevoeglijkheid te kwetsen.
De commune is dien avond meester gebleven maar door de verstandige handelwijze der tegenpartij, zonder ruwe scheldwoorden, zonder gevechten, zonder bloed storting, zonder brandstichting. Voor eene Commune eene al te ligte overwinning! ’t Loopt op zulk eene wijze voor haar uit op eene groote zedelijke nederlaag.
(verslag van secretaris K. Kooiman Az.)
Vergadering van het Nutsdepartement op 22 April 1872.
De notulen van de vorige vergadering werden goedgekeurd, behalve dat de heer Kool aanmerkte dat hij niet op zich had genomen met eene inteekenlijst rond te gaan. Het voorgelezen verslag omtrent den feestdag van 1 April werd met instemming aangehoord. Was de avondbijeenkomst deerlijk in het water gevallen, de vergadering verheugde zich dat het hoofddoel, het kinderfeest, volkomen was bereikt en zonder ongelukken en tot algemeen genoegen was afgeloopen. De heer Kool bedankte de vergadering voor de subsidie uit de kas van het Departement. De heer S.Prins Dz, deed hierop verslag omtrent de ontvangsten en uitgaven betrekkelijk het feest.
(wij zullen U deze opsomming onthouden maar vermelden enkele punten: Er waren aan ingeteekende gelden met een bijdrage van het Departement, tezamen; ƒ 147,50. Er was uitgegeven aan vergaderkosten, aan “pittekoeken en krentebollen en geleverde melk, versieringen en aan de wed. Burger en de boekjes over 1 April totaal ƒ 141,70-. Er was dus een overschot van ƒ 5,80 dat aan de wed. Burger word geschonken.
De voldoening der Commissie lag in het volkomen gelukken van het Kinderfeest en in de waardeering der weldenkendeng die dan ook niet ontbreekt.
(Gegevens verstrekt door C. Visser uit het notulenboek).
Graag zouden we bij dit artikel wat mooie afbeeldingen plaatsen. Daarom hierbij een oproep daar voor.