Iets over dialecten
auteur: Willem Jan Wester
bron: jaarboek 1979
He dat is Westfries, hier vind je de pdf
In Nederland en Vlaanderen worden 28 dialecten gesproken. Nummert men deze dialecten van 1 t/m 28 op zodanige wijze dat de oplopende getallen een relatief grotere afstand tot het Algemeen “Beschaafd” Nederlands aangeven, dan krijgt het Westfries cijfer 5, het Fries cijfer 27 en het Zuid- hollands cijfer 1.
Dialecten zijn tekenen van tegenspraak geworden. Voor de één zijn zij maar gestamelde uitingen van meer of minder zwakke geesten, maar voor de ander “talen” met oorspronkelijke zeggingskracht, waarmerken van gezond geestelijk leven. Volgens sommigen breken zij de éénheid van de Nederlandse Natie. Anderen huldigen de opvatting dat hun verscheidenheid het Nederlandse cultuurpatroon op gelukkige wijze verrijkt. Dialecten zijn “talen” in opspraak. Over hun bestaansrecht wordt getwist. Maar deze twist bewijst dat ze bestaan, dat ze een functie hebben. Zij hebben de druk van het Nederlands doorstaan, het Nederlands van de school, kerk, krant, radio en televisie. Maar ze leiden toch een kwijnend leven en dit niet het minst door hardnekkige misverstanden bij voorstanders en tegenstanders.
Met dit al beginnen de dialecten in Nederland hun functie als cummunicatiemiddel ten gunste van de algemene Nederlandse cultuurtaal te verliezen. Doch ook de Nederlandse cultuur- taal zal op den duur zelf haar communicatieve funkties voor een groot deel of misschien wel helemaal aan een wereldtaal moeten overdragen.
De taal is een communicatiemiddel dat de ontwikkeling van de communicatie volgt. Dialecten echter fungeren niet algemeen wat tot gevolg heeft dat zij ook niet alles kunnen uitdrukken. Dialecten zijn cultuurtalen en de natuurlijke weerspiegelingen van regionale (sub) culturen. In vergelijking met de Nederland- se cultuurtaal zijn dialecten incomplete cultuurtalen. Door taalwiel kan echter een imcomplete cultuurtaal een complete worden. Voorbeelden hiervan zijn het Fries en het Afrikaans. De benaming Algemeen Beschaafd Nederlands (A.B.N.) voor de Nederlandse cultuurtaal is onjuist. Dat “beschaafd” is een hatelijke toevoeging die nergens op slaat.
Men kan beschaafd zijn en dialect spreken, onbeschaafd zijn en een dialectvrije taal spreken.
Maar ook Algemeen Nederlands (A.N.) is een illusie, tenzij een geschakeerd Nederlands wordt bedoeld. Blijft eigenlijk alleen over “Nederlands”, omdat schakeringen in ons land al- gemeen aanvaard worden.
Nederlands zou dan opgevat kunnen worden als de verzamelnaam voor een groep met elkaar verwante talen, terug te voeren op een gemeenschappelijke oorsprong en op wederzijdse beïnvloeding. Dan is het Nederlands de Nederlandse cultuurtaal en een Nederlands dialect een Nederlandse taal. Talen ontstaan, talen veranderen, talen verdwijnen. Dat is in het verleden gebeurd en in de toekomst zal het niet anders zijn. Taal is iets dat in beweging is. Taal is van de mens. Hij drukt er zich in uit en onderhoudt er zijn contacten met de medemens mee. Het is zijn taal.
Daarom is het Nederlands van nu anders dan het Nederlands van voor de oorlog en van de vorige eeuw. Zo is het ook met het Westfries.
Het is daarom ook beslist onjuist dat het Westfries in het boekje van H. Langendijk het Westfries zou zijn. Het was eens Westfries en Westfries uit de 19e en 18e eeuw was weer heel iets anders, evenals het Nederlands van de 19e en 18e eeuw. Een kind, dat van huis uit alleen dialect spreekt, leert er op de lagere school een tweede taal bij, het Nederlands. Goede beheersing van het Nederlands maakt van zo’n kind een tweetalige. En zolang de kinderen nog als dialectsprekers op school komen, zou gedurende de eerste schooljaren deze taal- werkelijkheid wel degelijk recht gedaan moeten worden. Anders levert het typische moeilijkheden op bij het aanleren van Nederlands. Later zal het kind moeilijkheden ondervinden bij het gebruik van beide talen, want aan beide talen liggen twee verschillende werelden ten grondslag, waarin hij zich niet in gelijke mate thuis kan voelen.
Hij zal zich daarom altijd in één van beide talen natuurlijker en minder bevangen uiten.
Als het dialect zijn meest vertrouwde taal blijft en de wereld van het dialect zijn natuurlijke omgeving, zal hij altijä moeilijkheden bij het gebruik van Nederlands blijven ondervin- den, moeilijkheden vergelijkbaar met iemand die Duits, Frans of Engels als tweede taal heeft aangeleerd.
Wat nu te denken van b.v. een dorp als Andijk, waar het plaatselijke Westfries geconfronteerd werd, eerst met een aantal Fries sprekenden en nu al weer jaren met een groot aantal bewoners uit de randstad die op zich al geschakeerd Nederlands spraken?
Op den duur zal hier een geschakeerd Nederlands ontstaan, waarin slechts een zwakke relatie zal zijn te onderkennen met de eertijds regionale cultuurtaal. Het nu opgetekende Westfries zal dan Oud-Westfries of Oud-Andijks zijn. Als dit stukje door sommigen minder op prijs wordt gesteld of verzet oproept, bedenk dan dat er nog vele andere meningen kunnen zijn en dat taalkundigen elkaar bestrijden, vooral als het om hun eigen dialect gaat.
Geboren uit generaties Westfriezen voel ik ook mezelf betrokken bij alle problematiek rond het functioneren van het Westfriese dialect en daarom het volgende advies.
“Als een dialect je moedertaal is, dat wil zeggen de taal, waarin je je eerste klanken stamelde, de taal die je van vader en moeder, broers en zusjes leerde en waarin zoveel herinneringen aan je kinderjaren zijn bewaard, verloochen die dan niet uit valse schaamte of deftigheid”
En tweetaligheid is gewoon meer.
Tot besluit dan nog een paar voorbeelden van veranderend taalgebruik en van wisselwerking tussen Westfries en Nederlands.
Onderstaand lied (hier een fragment) werd nog niet zo lang geleden in Westfriesland op kermissen, bruiloften en feest- jes gezongen.
“Griet is in den kelder kropen
Griet heb alle woin opzopen
Griet, Griet, weer is griet
‘k zoek haar al en ‘k vind haar niet”
Dit lied, dat overigens vier coupletten telt, gaat terug naar een lied uit de franse (?) tijd, waarin een man drinkt op de uitvaart van zijn kwaaie vrouw.
“Mars is Griet, mars is Griet
Weer naar toe dat weet ik niet
Of ze is onder of boven
Ik weet niet weer ze is stoven
Mars is Griet, mars is Griet
Weer naar toe dat weet ik niet”.
Dan nog een fragment van een lied, waarvan wordt aangenomen dat het in Westfriesland is ontstaan. Het is opgetekend in het dialect, dat rond Wognum werd gesproken.
“Koom hier, liefhebbers bai main te zain
Genegen tot zingen ies wonders inzonders, in raars
Zoo snakig, vermakig, zoo fain in zoo rain Skreven nei’t leven, des eivons bai de keers
it Is zoo een droomerige deun
Al van d’r een boerenzeun
Klain Kreeltje, een ventje permantig in vroum; Hai maakte veul butter, veul keis in roum
In nag veul meer”.
Nadien kon het ook in het Hollands gezongen worden en werd de tekst als volgt (niet meer compleet):
Het is geschreven, geschreven nog laat bij de kaars
’t Was van er een lolligen deun
Het was een boerenzeun
Klein Kreeltje, een ventje parmantig en vroom
Die maakte veel -boter, veel kaas en veel room
En nog al meer”.