Andijk: vijfduizend Westfriese dwarskoppen die ’t maken
Koeken, ansjovis, aardappelen, zaden, lelies
auteur: Piet Kistemaker
bron: jaarboek 2017, artikel uit Elseviers weekblad zaterdag 25 augustus 1973
Als er één dorp in ons land lelijk en onbetekenend had moeten zijn, dan toch zeker wel Andijk. Pas dit jaar voor het eerst meer dan vijfduizend inwoners herbergend, hoog in West-Friesland weggestopt, nauwelijks bereikbaar en een kleine vijftig jaar geleden nog vrijwel geheel geslachtofferd om de Zuiderzeedijk te verbreden en te verzwaren – wat kan je daar nu van verwachten?
In elk geval niet veel fraais. Hoe deden ze dat vroeger immers als er plotseling, ergens gesloopt moest worden: de bijl er in en “ergens” anders eventueel weer wat herbouwen. Dat hoefde dan allerminst fraai, laat staan esthetisch verantwoord te gebeuren. Welnee, als de mensen maar weer konden wonen, verder had men nergens een bood schap aan. Zeker in een negorij als Andijk dat toen toch wel heel degelijk was, keek men niet nauw. Wie dan ook nu eens een kijkje gaat nemen, gelooft zijn ogen dan wel de historie niet.
Van Medemblik in oostelijke richting rijdend, moet men eerst door Wervershoof om vervolgens een hele serie gehuchtjes te passeren, die bij nader inzien met zijn allen de 1616 hectare van de gemeente Andijk vormen. Ruim twintig kilometer landinwaarts waar zich de meer dan zesduizend hectare beslaande Groot slagpolder uitstrekt. De schaarse nieuwbouwwijkjes gemakshalve maar even buiten beschouwing latend, komt men vrijwel nergens twee gelijke huizen tegen. Zomin als men een echt rijtje -meer huizen onder een kap of zo- kan ontwaren. Tussen al die verschillende huizen diepgroene tuinen.
Ouderwetse en gemoderniseerde Westfriese stolpboerderijen komt men er net zo vaak tegen als spik splinternieuwe bungalows, bijna antieke arbeidershuisjes, vrij grote bedrijfscomplexen en uitgestrekte tuinderijen. En groen natuurlijk. Erg veel bomen, struiken, heesters en wat er verder allemaal nog maar groen kan zijn. Andijk is dan ook een oase, waar men kan zien hoe het ook kan, hoe een stoffig boerengat zijn geheel eigen karakter kan kwijtraken en inruilen voor een totaal nieuw gezicht zonder dat er van “verlies” sprake is. Het opmerkelijke is dan bovendien dat dit gehele proces (dat tot zo’n fraai succes heeft geleid) pas achter af als zodanig viel te onderkennen omdat elk plan er aan ontbrak.
NIET VEEL SOEPS
Wat was er nu feitelijk aan de hand in 1916, het keerpunt in de Andijkerhistorie? Op en langs de dijk van de Zuiderzee lagen en hingen – van staan was nauwelijks sprake – enkele honderden huizen en wat daar zoal bij hoorde. Veel soeps was het allemaal niet en Andijk was dienovereenkomstig dan ook maar een on betekenend boerendorpje. De zware storm van november 1916 verander de met één machtig gebaar dat hele patroon. De dijk had zo zwaar onder het watergeweld geleden dat een grootscheepse opknapbeurt niet langer uitgesteld kon worden.
De dijk moest verzwaard worden maar ook en dat was veel ernstiger – verbreed. Daarvoor zijn toen, zonder veel vormen van proces, ruim “driehonderd opstallen verwijderd of verplaatst” zoals het thans in lokale annalen wordt omschreven.
Piet Groot was toen burgemeester, de laatste Andijker die het tot dat hoge ambt heeft geschopt trouwens, want al zijn opvolgers zijn “buitenpoorters” geweest en dat zal wel zo blijven ook. “Groot was niet zo’n makkelijke, dat was nog een echte boerenregent,” herinnert Piet Kistemaker zich, de gepensioneerde kruidenier die zijn levenlang heeft gespeurd naar weetjes over de Andijker geschiedenis en die zelfs al een, in de oorlog uitgegeven, “standaardwerk” op zijn naam heeft staan.
Kistemaker laat ook foto’s zien van Piet Groot, maar wil daar pas over praten als hij eerst althans iets van de nog oudere geschiedenis heeft mogen verklaren. En dat begint voor hem ver, wel duizend jaar vóór Christus. Met zichtbare trots vertelt hij over het gevecht van die allereerste oer-Andijkers tegen de natuur en dus vooral tegen het water. Via Bataven en Friezen en de Noormannen natuurlijk, komt dan het jaar 1000 na Christus. Dat leeft nog zo voor hem dat je een duidelijke ondertoon van spijt en teleurstelling in zijn stem kunt horen als hij over de strenge winter van 1288 vertelt. Het vroor toen zo hard en lang dat “die van Holland” via de bevroren sloten en weteringen eindelijk die Westfriezen er eens definitief onder konden krijgen. Kiste maker weet er alles van, inclusief de beruchte dwangburchten die Floris V in die omgeving liet bouwen om die dwarskoppen – zelf noemen ze zich nog steeds liever “mensen die staan op hun onafhankelijkheid en vrijheidszin” – niet opnieuw de kans te geven dwars te gaan liggen. Ons even conformerend aan de titel van Kistemakers boek “Met sprongen door de Andijker historie”, belanden we dan in de vorige eeuw. Andijk was toen grotendeels een veeteeltgebied en pas sinds 1812 een zelfstandige gemeente.
Als er één dorp in ons land lelijk en onbetekenend had moeten zijn, dan toch zeker wel Andijk. Pas dit jaar voor het eerst meer dan vijfduizend inwoners herbergend, hoog in West-Friesland weggestopt, nauwelijks bereikbaar en een kleine vijftig jaar geleden nog vrijwel geheel geslachtofferd om de Zuiderzeedijk te verbreden en te verzwaren – wat kan je daar nu van verwachten?
In elk geval niet veel fraais. Hoe deden ze dat vroeger immers als er plotseling, ergens gesloopt moest worden: de bijl er in en “ergens” anders eventueel weer wat herbouwen. Dat hoefde dan allerminst fraai, laat staan esthetisch verantwoord te gebeuren. Welnee, als de mensen maar weer konden wonen, verder had men nergens een bood schap aan. Zeker in een negorij als Andijk dat toen toch wel heel degelijk was, keek men niet nauw. Wie dan ook nu eens een kijkje gaat nemen, gelooft zijn ogen dan wel de historie niet.
Van Medemblik in oostelijke richting rijdend, moet men eerst door Wervershoof om vervolgens een hele serie gehuchtjes te passeren, die bij nader inzien met zijn allen de 1616 hectare van de gemeente Andijk vormen. Ruim twintig kilometer landinwaarts waar zich de meer dan zesduizend hectare beslaande Groot slagpolder uitstrekt. De schaarse nieuwbouwwijkjes gemakshalve maar even buiten beschouwing latend, komt men vrijwel nergens twee gelijke huizen tegen. Zomin als men een echt rijtje -meer huizen onder een kap of zo- kan ontwaren. Tussen al die verschillende huizen diepgroene tuinen.
Op de voorgrond, zittend in het midden: Piet Groot Janszn, beschermheer van muziekcorps ‘Kunstmin’, burgemeester van Andijk van 1919-1945 en dijkgraaf van Hoorn. De Dijkgraaf Grootweg is naar hem vernoemd.
In de schuit de in het interview vermelde kruidenier en historicus Piet Kistemaker. Hier bezig met het uitladen van dozen biscuit, geschonken door Engeland. Deze werden bij de Bevrijding -begin mei 1945- met auto’s vol in de schuur van Jaap Kooiman aan de Dijkweg gelost. Daar mochten de kruideniers ze ophalen. De twee meisjes in ’t wit zijn Kistemakers oudste dochters. De winkel van Piet Kistemaker stond op de Middenweg, naast het huis van Pop Vriend en Grietje Schenk.
BUURTJE
“In die tijd hadden de boeren van het Buurtje (in het westen van Andijk) het grotendeels voor het zeggen. Dat waren de hoge heren. Dat ging veranderen nadat in het midden van de vorige eeuw de veeteelt het ging afleggen tegen de akkerbouw. Vooral omdat nog weer even later de zaad teelt opkwam, waarvan heel wat Andijkers ook vandaag de dag nog leven. “En goed leven ook, mag ik wel zeggen” meent Piet Kistemaker.
Via het Saksisch erfrecht ging de (voor)vaderlijke boerderij vanouds altijd over op de oudste zoon, maar al in de vorige eeuw kwam aan die ongewenste situatie toch langzamer
hand een einde. Ook de jongere zoons kregen rechten en daarmee stukken of stukjes land. Daarop kon je natuurlijk nauwelijks lonende veeteelt bedrijven, maar dat hoefde ook niet. De meest inventieven scheurden het grasland en maakten er bouwland van en verbouwden er meekrap bijvoorbeeld, voor de verf industrie. Die inventiviteit acht burge meester Knorr nog altijd kenmerkend voor de Andijkers. “Ze zijn hier niet zo gauw voor een gat te vangen, ze weten zich altijd heel behoorlijk te redden. Daarbij staan ze inderdaad op hun vrijheid, hun onafhankelijkheid, maar als ze denken er samen beter van te worden, dan zijn ze bereid tot vergaande vormen van samenwerking. ”Middenin die ontwikkeling van vee houderij, akkerbouw, tulpen, zaadcultuur en de huidige hoogwaardige leliehandel, kwam dan die storm nacht. Piet Groot, die tevens dijkgraaf was, pakte de zaak rigoureus aan.
Hij was het, die na de stormnacht besloot een nieuwe weg, parallel aan de dijk, maar wel enkele kilometers landinwaarts aan te leggen. Te hooi en te gras kwamen er ook een paar verbindingswegen tussen de dijk en die nieuwe weg. Maar daar liet Piet het niet bij. Neen, hij vond dat een aantal huizen inderdaad van die dijk verwijderd moest worden, daar was nu eenmaal niets aan te doen, want die dijk moest en zou worden ver breed. Maar die huizen en boerderijen hoef den toch niet allemaal gesloopt te worden? D’r konden er toch een heel stel behouden blijven door ze te ver plaatsen? En burgemeester-dijkgraaf Piet Groot liet dekschuiten komen, touwen, sterke en gespecialiseerde kerels en het halve dorp werd een stukje opgevijzeld en een eindje verder op weer neergelaten.
ACHTERLAND
En passant besloot Piet Groot ook nog, vrijwel in zijn eentje, dat er maar eens een eind moest komen aan het voortdurend bouwen aan en vlak bij de dijk. Voortaan, zo decreteerde hij, moesten die Andijkers maar eens leren dat Andijk wel wat meer was dan een negen kilometer lang stuk dijk. Dus werden er sinds 1916 her en der verspreid in het “achterland” tuinderswoningen en arbeiders huisjes gebouwd.
Die paar wegen die door burgemeester-dijkgraaf Groot zijn aangelegd, zijn er nog allemaal. Gelukkig, want die structuur, in combinatie met de verspreide (want lint-bebouw ing), heeft Andijk het huidige prettige karakter van een echt tuindorp gegeven. Een nadeel is de slechte bereikbaarheid van veel tuinderijen. Dat maakt de gemeenschap economisch erg kwetsbaar want vervoer à la Giethoorn past uiteraard niet meer in deze tijd. Maar ook daar wordt aan gewerkt want de hele polder Het Grootslag wordt op grootscheepse wijze verkaveld zodat straks alle tuinderijen ook per as bereikbaar zijn. Burgemeester Knorr juicht die verkaveling van harte toe, maar verhult niet dat er grote financiële problemen voor de gemeente aan verbonden zijn. “Zo moeten we nu naar een rioleringstelsel, op kosten van de gemeente. In de oude situatie had je aan de polder genoeg, die was zo zelfreinigend van karakter door de enorme wateropper vlakte en de brede vaarsloten, dat je daarmee kon volstaan. Door de ver kaveling wordt daar nu een einde aan gemaakt en moeten we alle huizen op de centrale riolering aansluiten. Dat kost een paar centen, zoals men zich kan voorstellen, want die lintbebouwing van meer dan twintig kilometer is dan geen pretje.”
Maar ook daar zullen de Andijkers wel overheen komen. Hoe vaak hebben ze hun bestaan al niet bedreigd gezien door dijkvallen, overstromingen en andere natuurrampen? In 1713, 1744 en 1769 bijvoorbeeld, toen de veepest er iedere keer in slaagde dertig tot vijftig procent van het Andijker vee te doden, wat dan natuurlijk evenzovele keren neerkwam op het faillissement van de bevolking. En ook weten ze in Andijk nog te vertellen over de ramp van de paalworm (1731), afkomstig uit het Middellandse Zeegebied, die de palen die de dijk moesten beschermen, goeddeels opvrat.
GEZEGEND
Goed, de minder prettige gevolgen van de ruilverkaveling komen ze dus wel weer te boven. Hoewel, “Klaas Politiek” ofwel K. Nierop sr. (79) en in 1966 nog tien dagen waarnemend burgemeester van Andijk geweest, noemt die ruilverkaveling toch met een duidelijk gevoel voor het under statement “gezegend”. Hij maakt niet duidelijk of hij er nu voor of tegen is, maar hij betreurt wel dat die verkaveling een stukje intimiteit van zijn Andijk geweld zal aandoen. “Dat doen trouwens die Amsterdammers ook wel een beetje, waarmee het hier zo langzamerhand volloopt.” Op het gemeentehuis wordt dat bevestigd: er is een steeds toenemende animo van de zijde der Amsterdammers om in Andijk te gaan wonen.
Gelijk hebben ze trouwens, want het is er inderdaad een oase van groen en rust. Andijk zelf is niet rouwig om de komst van “buitenpoorters”, maar staat ook niet te trappelen van ongeduld. Men eist van die buitenpoorters dat ze zich aanpassen en dat ze bereid zijn Andijker met de Andijkers te worden. Doet men dat niet, dan kan men beter maar weer opkrassen want dan gaat men een moeilijke tijd tegemoet, zo makkelijk zijn ze er niet.
Rechts op de voorgrond een deel van de schuitenhelling van Klaas Op ’t Land op de hoek Kleingouw-Middenweg. Oktober 2016 is alles gesloopt. Het gebouw ernaast was de winkel en opslag van o.a. rietmatten en molmbalen van Coöp. Akkerbouw. Op die plek is later de Bondsspaarbank gebouwd.
Piet Kistemaker sr., kloetend in de knoe, hier varend door de dijkdracht. Deze is na de storm in 1916 nieuw gegraven.
Piet Kistemaker wil dat nog wel even verduidelijken. “Kijk, die buitenpoort ers moeten zich maar aan ons aan passen. En da’s toch niet zo moeilijk. Een van de vorige burgemeesters, Bakker, die kwam van Bolsward en is later nog minister geworden, die had ‘t door. Die was ook goed bij de zaak en kon in alle bochten. Dat was d’r een waaraan we hier behoefte hadden. Die heeft ook heel wat slechte huisjes in Bangert (het meest westelijk, over wegend r.-k. deel van Andijk) sloopt omdat er tbc heerste. Dat was ge woon een goeie omdat hij steeds de belangen van Andijk heeft zien.”
Kistemaker, van wie de stamboom in de rechte lijn tot rond 1600 teruggaat en die dan ook met recht en reden over de eeuwen Andijker historie mag spreken, laat de eerste lettergreep van het deelwoord consequent weg. Hij niet alleen trouwens, dat doet heel Andijk, hoewel het natuurlijk wel even duurt voordat ook alle “buitenpoort ers” deze gewoonte hebben overgenomen. Maar hun (jonge) kinderen doen het wel. Dat kan men aan de dijk horen, waar de jeugd zich zwemmend en zonnend amuseert. Daar worden ook terecht de uitgesproken rust en stilte geweld aangedaan, die suggereren dat Andijk een ingeslapen be doening van hoogbejaarden zou zijn.
Dat is wel de eerste indruk, maar die blijkt nochtans zeer faliekant onjuist. Neem bijvoorbeeld de lelie-cultuur, het laatste-van-het-laatste in Andijk.
Nogal wat tuinders hebben zich op de lelie geworpen, gewoon omdat er vraag naar was en is en er dus een leuke cent aan te verdienen valt. Daar is Andijk namelijk bijzonder gevoelig voor. Heel vroeger, toen de polder nog eens in de zeven jaar gehoefslaagd werd, kwam Andijk er nogal eens mooi af, omdat men door de slechte financiële positie maar een klein stukje dijk behoefde te onder houden, maar dat is nu wel over.
Ze verdienen er goed. Maar ze werken er ook voor. Kijk maar naar de lelies. Wil je, als tuinder daaraan meedoen, dan dien je toch al gauw een ton of twee te investeren. Dat is nogal wat natuurlijk en bovendien is de Andijker kleigrond daarvoor wat zwaar. Dat los sen de Andijkers op hun eigen manier op. Wat tuinders staken “dus” de koppen bij elkaar, riepen een coöperatieve stichting in het leven en gingen de eerste teelt in de Wieringermeer uitzetten, waar de grond wat armer en dus geschikter was. Dat is dan zo’n typisch belang waarop ze elkaar in Andijk blindelings vinden. Bovendien is dat niet vandaag voor het eerst, want in de vorige eeuw genoten de Andijkers enige bekendheid omdat ze in eendrachtige samenwerking probeerden steeds zo vroeg mogelijk de vroege aardappels voor Amsterdam gereed te hebben. Daar werd voor deze ‘Andijker Muizen’ extra betaald en er zat dus goed geld in. De Andijkers-van-toen zorgden er in die dagen voor dat die vroege oogst niet door nachtvorst verloren ging. Dat ze daarvoor vuren op de akkers moesten stoken, was geen bezwaar. Ze meenden namelijk doordat de rook van die vuren, mits die een beetje boven de aardappelen bleef hangen, de lucht wat verdichtte en daardoor vorstvrij bleef want, zo verduidelijkt men nu nog in Andijk, “dikke lucht wordt niet zo gauw koud.”
Op die manier verdient men tegenwoordig natuurlijk het zout in de pap niet meer. Toen wel, maar nu gaat dat anders. Dat hebben de Andijkers zelf heel goed leren inzien, dat hoefde niemand te komen vertellen.
Die aardappelen werden dan ook al snel vervangen door pootaardappelen die grotendeels naar Brazilië, Argentinië en andere Zuid-Amerikaanse landen werden geëxporteerd. Daarna kwamen tulpen aan bod, die hebben het ook een tijdlang goed gedaan en nu dan de lelies. Maar de hoofd moot wordt al sinds tientallen jaren gevormd door de zaadteelt. Daar weten ze alles van in Andijk en dat mag ook wel want in het begin van deze eeuw heeft die zaadteelt het plaatsje bepaald geen windeieren gelegd. Vrijwel alle grote Nederlandse zaadteeltbedrijven hebben dan ook hun oorsprong in Andijk gevonden: Sluis & Groot, Rood en Zonen, Gebr. Sluis, het zijn evenzovele namen van grote bekende firma’s die op dit punt inderdaad hun mannetje staan. Sommige zijn zo groot geworden dat ze er complete eigen laboratoria op na houden om steeds maar weer nieuwe cultures aan te kunnen pakken, nieuwe producten te ontwikkelen en dus nieuwe markten te exploreren. Overigens, enkele zaad bedrijven zijn nog steeds in Andijk gevestigd.
AFRIKA
Hoe slagvaardig mensen in een toch erg klein dorpje als Andijk blijken te kunnen zijn als het om hun (goed belegde) boterham gaat, blijkt juist ook uit die zaadcultuur. Die werd namelijk zo’n tien tot twintig jaar geleden, gewoon te duur voor ons land. Deze vorm van tuinbouw werd te arbeidsintensief om nog lonend te kunnen zijn. Wel, een aantal grote Andijker tuinders zocht toen een gebied op waar de arbeid goedkoper was en gingen daar het meest arbeidsintensieve deel van hun business afwikkelen. Het werd Tanzania, waar nu een aantal plantages door Andijkers wordt geëx ploiteerd. Met een beetje fantasie zou men dan ook kunnen zeggen dat een groot deel van Andijk niet in Noord-Holland maar in Afrika ligt …
Even terug naar de ruilverkaveling die nauw samenhangt met de structuur verandering van de tuinderijen. “Die hele tuinbouw hier is saneerd en dat betekent gelukkig niet dat die tuinbouw hier slechterd is. Wel zijn er allemachtig veel tuinders stopt, dat moest wel want kleine tuinders kunnen het niet meer bolwerken. Om het hoofd boven water te houden, moet je gaan mechaniseren en veel kleine tuinders hebben daar ‘t geld nooit voor had”, meent Piet Kistemaker. Het saneren van kleine tuinders voert uiteraard tot een schaalvergroting en daarvoor is de ruilverkaveling eens te meer noodzakelijk.
Maar de gemeente heeft nog wel wat meer pijlen op de boog. Aan de noordwestkant ligt een poldertje van veertig hectare, indertijd door Rijkswaterstaat aangelegd als proef polder ter voorbereiding van de latere inpolderingen (Wieringen, Noordoostpolder etc.). “Dat poldertje is gemeentelijk eigendom en er zijn nu contacten met een beleggings maatschappij om het tot een recreatiegebied om te bouwen. Dat kan best iets leuks worden”, hoopt de burgemeester die eraan toevoegt dat het gemeentebestuur in het achter hoofd ook een plannetje heeft om Andijk van een – bescheiden – jacht haventje te voorzien. In elk geval voorlopig alleen voor eigen inwoners, omdat die nu eenmaal een duidelijke behoefte hebben aan zoiets. De burgemeester ziet dat wel zitten. “Nu is het aanwezige vluchthaventje grotendeels verzand, maar eens waren de Andijkers ook vissers. Ansjovis was geloof ik toen erg in trek. Het zou aardig zijn als de band tussen Andijk en Zuiderzee of IJsselmeer via de watersporters weer tot nieuw leven zou kunnen komen.”
De burgemeester zegt dat Andijk noch hijzelf onder grootheidswaanzin gebukt gaan. “We hoeven hier niet zo nodig hard te groeien. Dat zou de weidse uitgestrektheid die voor tallozen zo’n openbaring is, geweld aandoen. Nee, die sterke groei hoeft niet zo hard. We willen aan de andere kant wel iets in bevolkingsaantal toenemen, daar hebben we dan ook een bescheiden bestemmingsplannetje om tot een zekere centrum vorming te komen voor, maar dat is vooral bedoeld om de financieel zware nadelen van onze lintbebouwing een beetje te kunnen opvangen. Maar die groei mag in elk geval het typische karakter van Andijk niet aan tasten.”
Met dank aan ‘Kistemaker Netwerk’ (www.kistemaker.nl) De foto’s zijn er door de redactie bij geplaatst en kwamen niet voor in het betreffende artikel in Elsevier
Pop Vriend (1914-1989) bezocht in de 50- er jaren van de vorige eeuw de toenmalige republiek Tanganyika in Oost-Afrika om te mogelijkheden te onderzoeken voor zaad productie van stamslabonen. Een hele onderneming in die tijd. Met zijn steen kolenengels redde hij zich echter overal. Zowel klimaat als grond bleken zeer ge schikt en zijn pionierswerk resulteerde in de oprichting van Pop Vriend Tanganyika in 1958. Scheepsladingen vol bonenzaad zijn in de loop der jaren vanuit het latere Tanzania naar zijn bedrijf in Andijk ver zonden en vervolgens wereldwijd gedistribueerd.
Piet Kistemaker 1902-1994
Pieter Kistemaker werd in Andijk geboren op 9 maart 1902 in een tuindersgezin. Hij kwam in Andijk van de lagere school, maar voelde niets voor ‘de bouw’. Hij werkte als kruideniersbediende en trouwde op 14 juni 1928 met Aafje Faust, dochter van een plaatselijke bakker. Mede door haar grote inzet groeide hun dorpswinkel in kruidenierswaren tot een van de toonaangevende zaken in Andijk.
Onder andere via de plaatselijke reciteer club Woordkunst en door veel zelfstudie bekwaamde Kistemaker zich in ‘taal en letteren’. Hij schreef artikelen, schetsen en gedichten in verschillende bladen, waarbij de nadruk kwam te liggen op de Westfriese en met name de Andijker Historie. Niet onbelangrijk was zijn ken nis van het Andijker dialect. Bekend is ook bij velen zijn “Andijker Jaartallen”. In 1946 kwam zijn boek Met sprongen door de Andijker historie uit. De veelzijdigheid van deze eenvoudige Andijker is moei lijk in enkele zinnen samen te vatten. Hij had een encyclopedisch geheugen, wat vooral tot uiting kwam in de genealogie, die uitmondde in vele kaartenbakken vol gegevens van Westfriese families. Velen kennen de Mantel-, Kooiman-, Groot- en Boeder-boeken. Hij was een vraagbaak voor velen.
14 juli 1994 overleed Piet Kistemaker, hij is 92 jaar geworden. Op zijn grafsteen staat de bekende spreuk:
‘Die zijn voorgeslacht niet eert,
is zijn eigen naam niet weerd.’